De evolutie van ons dieet

Ons eetpatroon, met veel vlees en zuivel, vergt op den duur te veel van onze planeet. Wetenschappers gaan te rade bij indianen, Inuit en Afrikaanse stammen. Moeten we weer gaan eten zoals onze verre voorouders?

Het is etenstijd aan de Amazone in het laagland van Bolivia. Boven een vuurtje op de grond in haar rieten hut roert Ana Cuata Maito in een pap van bakbananen en cassave. Ze luistert of haar man Deonicio Nate al terugkomt uit de jungle met zijn jachthond.

Aan haar borst hangt haar jongste dochtertje; een jongetje van 7 trekt ongedurig aan haar mouw. Ze is moe, hoopt dat haar man vanavond wat vlees zal meebrengen. “De kinderen zijn verdrietig als er geen vlees is”, verzucht een vermoeid ogende Maito via een tolk, terwijl ze de muggen van zich afslaat.

Deonicia Nate is die januariochtend voor dag en dauw op pad gegaan met zijn geweer, zijn kapmes en zijn jachthondje, om na een tocht van twee uur in het oude bos aan te komen. Daar heeft hij in het bladerdak gezocht naar bruine kapucijnaapjes en wasbeerachtige coati’s, terwijl zijn hond op de grond de geur probeerde op te vangen van navelzwijnen of roodbruine capibara’s. Als Nate geluk heeft, vindt hij de beste prooi van het bos: een tapir, die met zijn lange slurf tussen de vochtige varens op zoek is naar knoppen en spruiten.

Maar vanavond komt Nate zonder vlees thuis. Met zijn 39 jaar is hij een energieke man die het niet snel lijkt op te geven: als hij niet aan het jagen of vissen is, of palmbladeren aan het vlechten voor het dak, is hij wel bezig om van een boomstam een kano te maken. Terwijl het gezin aan de pap zit, klaagt hij dat het lastig is om genoeg vlees te bemachtigen voor zijn twee vrouwen (niet ongewoon voor de stam) en twaalf kinderen.

Dat geldt voor alle gezinnen die ik bezoek in Anachere, een dorp van ongeveer negentig leden van de oude indianenstam van de Tsimane. Het is regentijd, de lastigste periode om te jagen of te vissen. Er wonen ruim vijftienduizend Tsimane in zo’n honderd dorpjes langs twee rivieren in het Amazonebekken bij het marktplaatsje San Borja, 360 kilometer van La Paz. Maar Anachere is met een gemotoriseerde boomkano twee dagen varen vanaf San Borja, dus de Tsimane die hier wonen, halen hun voedsel voornamelijk uit het bos, de rivier of hun tuintjes.

Ik reis met Asher Rosinger, een promovendus die, in een team van biologisch antropoloog William Leonard, bij de Tsimane bestudeert hoe een regenwouddieet eruitziet. Ze willen vooral weten wat er met de gezondheid van de indianen gebeurt als die hun traditionele dieet en actieve leven vaarwelzeggen en bosproducten gaan verhandelen voor suiker, zout, rijst, olie en, steeds vaker, gedroogd vlees en sardientjes in blik. Dit is niet alleen maar interessant voor de wetenschap: wat antropologen leren over het dieet van inheemse volken als de Tsimane, kan iets zeggen over ons allemaal.

Rosinger stelt me voor aan dorpsbewoner José Mayer Cunay (78), die met zijn zoon Felipe Mayer Lero (39) de afgelopen dertig jaar een weelderige tuin heeft aangelegd bij de rivier. José leidt ons over een pad langs bomen vol goudkleurige papaja’s en mango’s, bossen groene bakbananen en trossen grapefruits. Felrode snavelheliconia’s en wilde gember groeien als onkruid tussen mais- en suikerrietstengels. “José en zijn gezin hebben het meeste fruit van allemaal”, vertelt Rosinger.

Toch maakt Felipe’s vrouw Catalina in het openluchtverblijf van het gezin dezelfde flauwe soep als de andere gezinnen. Als ik vraag of het voedsel uit de tuin voldoende is om perioden van vleesschaarste te overbruggen, schudt Felipe van nee: “Hiervan kunnen we niet leven. Ik moet jagen en vissen. Mijn lichaam wil niet alleen maar die planten eten.” Vlees is hier brood– en broodnodig.

Met het oog op 2050, als we twee miljard extra monden moeten voeden, wordt de vraag naar het juiste dieet extra prangend. Wat de mensheid de komende decennia zal eten, heeft dramatische consequenties voor de aarde. Simpel gezegd: een dieet van vlees en zuivel, dat wereldwijd steeds populairder wordt, vergt meer van de hulpbronnen dan een dieet waarin niet-geraffineerde granen, noten, fruit en groenten centraal staan.

Vóór de uitvinding van de landbouw, zo’n tienduizend jaar geleden, kwam iedereen aan zijn voedsel door te jagen, te verzamelen en vissen te vangen. De nomadische jager-verzamelaars werden geleidelijk van goede landbouwgrond verdreven. Nu vinden we ze alleen nog op een handvol, geïsoleerde plekken op onze planeet: in de bossen van de Amazone, de savannen van Afrika, enkele eilanden in Zuidoost-Azië en op de Arctische toendra.

Daarom willen wetenschappers alles te weten komen over oeroude diëten en manieren van leven, voordat die helemaal verdwenen zijn. “Jagers-verzamelaars zijn geen levende fossielen”, vertelt Alyssa Crittenden. Zij bestudeert als voedselantropoloog aan de University of Nevada (Las Vegas) het dieet van de Hadza uit Tanzania, een van de laatste groepen echte jager-verzamelaars. “Er zijn er nog maar heel weinig over en de tijd dringt. Als we iets willen weten over hoe het leven van nomaden eruitziet, moeten we hun dieet nu vastleggen.”

Evolutie-van-ons-dieet-laatste-jagers-en-verzamelaars-hadza-tanzania

Studies onder Tsimane, Inuit en Hadza laten zien dat deze volken traditioneel geen last hadden van hoge bloeddruk, aderverkalking of hart- en vaatziekten. “Veel mensen vinden dat er een discrepantie is tussen ons dieet en wat onze voorouders aten”, vertelt paleoantropoloog Peter Ungar van de University of Arkansas. Het idee dat we met ons steentijdlichaam gevangen zitten in een wereld van fastfood ligt ten grondslag aan de huidige rage van paleodiëten. Deze ‘holbewonersdiëten’ danken hun populariteit aan het idee dat de moderne mens is gebouwd om te eten zoals de jager-verzamelaars in de oude steentijd – de periode tussen 2,6 miljoen jaar geleden en het begin van de landbouwrevolutie – en dat onze genen niet genoeg tijd hebben gehad om zich aan te passen aan landbouwproducten.

Een steentijddieet “is het enige dieet dat echt aansluit bij onze genetische eigenschappen”, stelt evolutionair voedingsdeskundige Loren Cordain. Hij onderzocht de diëten van jagers-verzamelaars en concludeerde dat 73 procent van deze samenlevingen meer dan de helft van hun calorieën uit vlees haalden. Zo ontwikkelde hij zijn eigen paleodieet: veel mager vlees en vis, maar geen zuivel, bonen of graanproducten – dingen die we pas zijn gaan eten na de uitvinding van koken en landbouw. Volgens voorstanders van paleodiëten als Cordain kunnen we beschavingskwalen als hartziekten, hoge bloeddruk, suikerziekte en zelfs acne voorkomen als we ons zouden beperken tot het voedsel van onze voorouders.

Dat klinkt mooi. Maar zijn we echt gebouwd om voornamelijk vlees te eten? Volgens paleontologen die de botten van onze voorouders bestuderen en antropologen die de diëten van inheemse volken van nu beschrijven, ligt het in werkelijkheid gecompliceerder. Ungar en anderen wijzen erop dat de populariteit van het paleodieet op een reeks misvattingen berust.

Vlees speelt een hoofdrol in de evolutie van het menselijke dieet. Raymond Dart, die in 1924 in Afrika het eerste fossiel van een menselijke voorouder vond, is verantwoordelijk voor het beeld van vroege voorouders die op de Afrikaanse savanne op wild joegen. In de jaren vijftig omschreef hij hen als “vleesetende wezens die levende prooien vingen en doodsloegen (…) en hun onstilbare dorst lesten met het warme bloed van hun slachtoffers en gretig het nog lillende vlees verslonden”.

Sommige wetenschappers denken dat het eten van vlees essentieel is geweest voor de evolutie van de grotere hersenen bij onze voorouders, zo’n twee miljoen jaar geleden. Door calorierijk vlees en merg te eten in plaats van het laagwaardige plantendieet van mensapen, kreeg onze directe voorouder, Homo erectus, bij elke maaltijd genoeg extra energie binnen om een groter brein te onderhouden. Doordat ze minder plantenvezels hoefden te verteren, krompen hun darmen. De energie die hierdoor vrijkwam, kon worden gebruikt door het brein, denkt Leslie Aiello, die dit idee als eerste opperde. Het brein eist 20 procent van de energie van een mens in rust, tegen 8 procent bij mensapen. Dit betekent dat het menselijk lichaam, sinds de tijd van H. erectus, afhankelijk is geworden van energierijk voedsel.

Een paar miljoen jaar later vond de mens de landbouw uit en veranderde het dieet opnieuw sterk. Door het veredelen van granen als sorghum, gerst, tarwe, mais en rijst ontstond een overvloedige en voorspelbare voedselvoorraad. Hierdoor konden vrouwen van boeren sneller achter elkaar kinderen krijgen: om de 2,5 jaar, tegen om de 3,5 jaar bij jager-verzamelaars. Door deze bevolkingsexplosie waren de boeren al snel in de meerderheid.

De afgelopen tien jaar proberen antropologen meer inzicht te krijgen in deze verschuiving. Is onze gezondheid echt verbeterd door de landbouw? Of hebben we door landbouw en veeteelt het gezonde dieet van de jager-verzamelaars en een sterker lichaam ingeruild voor voedselzekerheid?

Toen de eerste boeren afhankelijk werden van oogsten, zo lijkt het, werd hun dieet veel minder divers. Door elke dag hetzelfde veredelde graan te eten, kregen de eerste boeren gaten in hun tanden en ontstoken tandvlees, wat eerder zelden voorkwam. Toen de boeren ook vee gingen houden, vormden al die koeien, schapen en geiten een bron van melk en vlees, maar ook van parasieten en nieuwe infectieziekten. De boeren leden aan ijzergebrek, liepen een ontwikkelingsachterstand op – en werden steeds kleiner.

Het echte paleodieet bestond echter niet alleen uit vlees en merg. Jager-verzamelaars overal ter wereld hebben een sterke voorkeur voor vlees en halen gewoonlijk zo’n 30 procent van hun calorieën uit dieren. Maar de meesten kennen ook magere tijden. Nieuw onderzoek suggereert dat de groei van het menselijk brein van meer afhankelijk was dan alleen het eten van vlees.

Uit waarnemingen over het jaar blijkt dat jager-verzamelaars vaak bar slechte jachtresultaten behalen. De Hadza en de Kungbosjesmannen in Afrika komen bijvoorbeeld vaker zónder dan mét vlees terug van hun expedities met pijl en boog. Dan moet het voor onze voorouders, die deze wapens niet hadden, nog lastiger zijn geweest. “Mensen denken dat je op de savanne struikelt over de antilopen en dat die staan te wachten tot je ze een klap op hun kop geeft”, vertelt paleoantropoloog Alison Brooks, expert op het gebied van de Dobe Kung in Botswana. Niemand eet zo vaak vlees, behalve op de Noordpool, waar Inuit en andere groepen traditioneel maar liefst 99 procent van hun calorieën uit zeehonden, narwals en vis halen.

Evolutie-van-ons-dieet-inuit-groenland-zeehond-ketchup-mayonaise
Hoe komen jager-verzamelaars dan aan hun energie? “Meneer de jager” wordt gesteund door “mevrouw de verzamelaarster” die, met enige hulp van de kinderen, in zware tijden voor meer calorieën zorgt. Als er weinig vlees, fruit of honing is, vertrouwen verzamelaars op “reservevoedsel”,vertelt Brooks. De Hadza halen bijna 70 procent van hun calorieën uit planten. De Kung vertrouwen traditioneel op knollen en mongongonoten, de Aka- en Bakapygmeeën in het Congobekken op yamswortel, de Tsimane en Yanomami van de Amazone op bakbananen en maniok en de Australische Aboriginals op papyrus en waterkastanjes.

“Er gaat een hardnekkig verhaal dat wij worden gedefinieerd door de jacht en dat vlees ons tot mens heeft gemaakt”, zegt paleobioloog Amanda Henry. “Maar dat is maar de helft van het verhaal. Natuurlijk willen ze vlees, maar ze leven in feite op planten.” Ook vond ze zetmeelkorrels van planten op fossiele tanden en stenen gereedschap, wat suggereert dat de mens al zeker honderdduizend jaar granen en knollen eet – lang genoeg om er tolerantie voor te hebben ontwikkeld.

Het idee dat we sinds de oude steentijd niet meer zijn geëvolueerd, klopt gewoon niet. Tanden, kaak en gezicht zijn kleiner geworden en ons DNA is sinds de uitvinding van de landbouw veranderd.

Een opvallend bewijs is lactosetolerantie. Ieder mens drinkt als baby moedermelk, maar voordat koeien tienduizend jaar geleden werden gedomesticeerd, hoefden oudere kinderen geen melk meer te verteren. Daardoor stopten ze met het aanmaken van het enzym lactase, dat lactose afbreekt tot eenvoudiger suikers. Nadat de mens vee ging houden, werd het een enorm voordeel om melk te verteren, en lactosetolerantie heeft zich onafhankelijk ontwikkeld onder veehouders in Europa, het Midden-Oosten en Afrika. Groepen die niet van vee afhankelijk waren, zoals de Chinezen en de Thai, de Pima-indianen in het zuidwesten van de VS en de Bantoes van West-Afrika, hebben geen lactosetolerantie ontwikkeld.

Mensen verschillen ook in het vermogen om suiker te halen uit het kauwen van zetmeelrijk voedsel, afhankelijk van hoeveel kopieën ze van een bepaald gen hebben geërfd. Groepen die traditioneel meer zetmeelrijk voedsel aten, zoals de Hadza, hebben meer kopieën van het gen dan de vleesetende Jakoeten in Siberië, en hun speeksel helpt bij het afbreken van het zetmeel voordat het voedsel in hun maag komt.

Dit lijkt een variant op “je bent wat je eet”. Maar je bent wat je voorouders aten. Mensen kunnen ongelofelijk veel verschillende dingen eten, afhankelijk van de genen die ze hebben geërfd. Tot de traditionele diëten van nu horen het vegetarische dieet van de Jains in India, het vleesrijke dieet van de Inuit en het voornamelijk uit vis bestaande dieet van de Maleisische Bajau. De Nochmani van de Nicobaren, een eilandengroep voor de kust van India, halen hun eiwitten uit insecten. “Wat ons tot mens maakt, is ons vermogen om in vrijwel elke omgeving voedsel te vinden”, zegt Tsimane-onderzoeker Leonard. Onderzoek suggereert dat inheemse groepen in de problemen komen als ze hun traditionele dieet en hun actieve leven inruilen voor een westers bestaan. Zo was suikerziekte tot de jaren vijftig vrijwel onbekend bij de Maya’s van Midden-Amerika. Sinds die zijn overgeschakeld op een westers dieet met veel suiker, is het aantal gevallen van suikerziekte geëxplodeerd.

Evolutie-van-ons-dieet-bajau-maleisië-voedsel-uit-zee-wonen-op-boot

Siberische nomaden als de rendierhoudende Evenken en de Jakoeten eten naar verhouding duidelijk meer vlees, maar kenden vrijwel geen hartziekten tot na de val van de Sovjet-Unie, toen velen naar steden verhuisden en hun eten gingen kopen. Volgens Leonard heeft op dit moment de helft van de Jakoeten in dorpen overgewicht en bijna een derde een hoge bloeddruk. En Tsimane die hun voedsel kopen, hebben vaker suikerziekte dan anderen die nog steeds jagen en verzamelen.

Voor diegenen onder ons wier voorouders zich hebben aangepast aan plantaardig voedsel – en die bureauwerk doen – zou het slim zijn om niet zo veel vlees te eten als de Jakoeten. Recent onderzoek bevestigt dat het eten van grote hoeveelheden rood vlees, hoewel de mens dat al twee miljoen jaar doet, bij de meeste populaties tot meer aderverkalking en kanker leidt – en dat komt niet alleen door verzadigd vet of cholesterol. Onze darmbacteriën verteren een voedingsstof in vlees die L-carnitine heet. In één studie bij muizen bleek het verteren van L-carnitine tot meer plaque in de aderen (dicht- slibbing) te leiden. Het menselijke immuunsysteem blijkt ook de suiker Neu5Gc in rood vlees aan te vallen, waardoor een ontsteking ontstaat die bij jongeren onschuldig is, maar uiteindelijk kanker kan veroorzaken. Arjit Varki van de University of California (San Diego) en hoofdauteur van de Neu5Gc-studie: “Rood vlees is prima, als je niet onder dan 45 wilt worden.”

Hoewel voorstanders van het moderne paleodieet ongezond, bewerkt voedsel afwijzen, is de grote nadruk op vlees volgens veel paleoantropologen geen afspiegeling van de diversiteit van wat onze voorouders aten, en wordt er geen rekening gehouden met de actieve manier van leven die hen tegen hartziekten en suikerziekte beschermde. “Wat veel paleoantropologen dwars zit, is dat er in feite niet één holenmensdieet was”, zegt Leslie Aiello, voorzitter van de Wenner-Gren Foundation for Anthropological Research in New York City. “Het dieet van de mens gaat ten minste twee miljoen jaar terug. Toen had je een hoop holenmensen.”

Kortom: er bestaat niet één ideaal menselijk dieet. Volgens Aiello en Leonard is het echte wezen van mens-zijn niet onze voorkeur voor vlees, maar ons vermogen om ons aan te passen aan veel leefomgevingen – en om veel verschillende voedingsmiddelen te combineren tot een groot aantal gezonde diëten. Helaas hoort het moderne westerse dieet daar niet bij.

Nog een aanwijzing dat ons moderne dieet ons misschien ziek maakt, komt van primatoloog Richard Wrangham. Volgens hem was de grootste dieetrevolutie niet het overschakelen op vlees, maar het moment dat we leerden koken. Onze voorouders, die ergens tussen 1,8 miljoen en vierhonderdduizend jaar geleden zijn gaan koken, hadden volgens hem waarschijnlijk meer gezonde kinderen. Door voedsel plat te slaan en te verwarmen wordt het “voorverteerd”, waardoor onze darmen minder energie kwijt zijn aan het afbreken dan bij rauw voedsel, meer opnemen en dus meer brandstof voor de hersenen vrijmaken.

Wrangham: “Koken leidt tot zacht, energierijk voedsel”, Volgens hem kunnen we niet meer overleven op enkel rauw, onbewerkt voedsel. De evolutie heeft ons afhankelijk gemaakt van gekookt eten.

Om zijn ideeën te testen voerde Wrangham ratten en muizen met rauw en gekookt voedsel. In zijn lab in Harvard staat een kleine koelkast vol plastic zakjes met vlees en zoete aardappelen, sommige rauw en sommige gekookt. De muizen die gekookt voedsel kregen, werden 15 tot 40 procent zwaarder dan de muizen die alleen rauw voer aten.

Als Wrangham gelijk heeft, leverde koken niet alleen de energie die nodig was voor grotere hersenen, maar haalden onze voorouders ook meer calorieën uit hun eten, zodat ze zwaarder konden worden. De keerzijde van deze hypothese is dat we mogelijk slachtoffer van ons eigen succes zijn. We zijn zo goed geworden in het bewerken van eten dat veel mensen, voor het eerst in de evolutie, meer calorieën binnenkrijgen dan ze in een dag verbranden. “Grof brood heeft plaats gemaakt voor cake en appels voor appelsap”, schrijft hij. “We zouden ons beter moeten realiseren dat we door al dat in hoge mate bewerkt voedsel sneller aankomen.”

Juist deze verschuiving naar bewerkt voedsel, die overal ter wereld plaatsvindt, draagt bij tot de opkomende epidemie van obesitas en aanverwante aandoeningen. Als de meeste mensen meer plaatselijk fruit en groenten zouden eten, met wat vlees, vis en onbewerkte granen (zoals in het veelgeprezen mediterrane dieet) en een uurtje per dag zouden bewegen, zou dat beter zijn voor onze gezondheid en voor de aarde.

Op mijn laatste middag bij de Tsimane in Anachere vertelt Albania (13), een van de dochters van Deonicio Nate, dat haar vader en haar halfbroer Alberto (16) terug zijn van de jacht en dat ze iets hebben gevangen. We lopen met haar mee naar de kookhut en ruiken de die- ren voordat we ze zien: er liggen drie wasbeerachtige coati’s op het vuur, met vacht en al. Als de gestreepte vachten zijn verschroeid, schrapen Albania en haar zusje Emiliana die eraf tot het vlees zichtbaar is. Dan nemen ze de karkassen mee naar een riviertje om ze te wassen en klaar te maken om te roosteren.

Nates vrouwen maken ook twee gordeldieren schoon om in een stoofpot te koken met gesnipperde bakbanaan. Nate zit bij het vuur en ver- telt over de geslaagde jacht. Eerst schoot hij de gordeldieren. Toen vond zijn hond een troep coati’s: hij ging erachteraan en doodde er twee.

Het hele gezin geniet van het feestmaal en ik kijk naar de kleine Alfonso, die de hele week ziek was. Hij danst rond het vuur en kauwt vrolijk op een gekookt stukje coatistaart. Nate lijkt tevreden. Vanavond is er vlees in Anachere, ver weg van het dieetdebat, en dat is goed.

Stelling: ook wij in het Westen kunnen veel leren van de eetgewoonten en het dieet van onze voorouders. Eens of oneens?

Bron

Geef een reactie