Vitamine C voorkomt hartritmestoornissen Hartoperaties vergen veel van het hart, hartritmestoornissen zijn een frequente complicatie ervan. Vitamine C kan een eenvoudige remedie zijn, zoals dat aangetoond werd in een Iraans hospitaal bij patiënten die een overbruggingsoperatie moesten ondergaan.
Honderd patiënten namen deel aan de test, en twintig daarvan kregen last van hartritmestoornissen (boezemfibrilleren). Zestien van deze patiënten zaten in de placebogroep; terwijl slechts vier personen uit vitamine C-groep ermee te maken kregen. Bovendien waren de hartritmeproblemen sneller te remediëren dankzij vitamine C.
Patiënten moesten de volgende procedure volgen: twee gram vitamine C voor de operatie en dagelijks tweemaal 500 mg na de ingreep gedurende vijf dagen.
Boezemfibrilleren is een hardnekkige complicatie bij hartchirurgie, bij sommige ingrepen komen ze in 60 % van de gevallen voor. Uiteraard zijn ze ongunstig voor de prognose en verlengen ze de duur van hospitalisatie.
Veel cosmetische producten bevatten parabenen om ze goed te houden. De laatste jaren wordt er echter vaak gewezen op mogelijke schadelijke effecten, waaronder met name borstkanker. Hoe groot is het risico? Wetenschappers probeerden dit in te schatten.
Parabenen worden sinds de jaren 1920 gebruikt als synthetisch conserveermiddel in voedsel en medicijnen. Vanaf de jaren 1950 ging men ze ook in veel cosmetische producten gebruiken. In 2004 verscheen er echter een wetenschappelijk artikel waarin parabenen in verband werden gebracht met borstkanker. Sindsdien wordt er veelvuldig voor gewaarschuwd via kettingmailtjes, websites en berichten in de media. Een voorbeeld van de alarmerende berichtgeving is te vinden op een website die reclame maakt voor dure arganolie, ‘een zeldzaam en schaars product’ dat wordt gewonnen uit de vruchten van de arganboom. Men laat er geen twijfel over bestaan wat gebruikers van conventionele producten te wachten staat:
Parabenen worden aan huidverzorgingsproducten en andere persoonlijke producten toegevoegd om de levensduur ervan te verlengen. Je huidverzorgingsproducten overleven op die manier zelfs jouzelf. De chemicaliën houden de producten in leven maar jij gaat er dood aan.
Veel consumenten maken zich zorgen over de stoffen in producten die ze dagelijks gebruiken. Ook grote cosmeticaconcerns hebben de parabenenvrees opgepikt en haken erop in om geen klanten te verliezen of hun omzet te vergroten. Zij bieden parabeenvrije producten, waarvoor je niet bang hoeft toe zijn. Zo heeft Nivea dePure & Natural lijn, ‘vrij van parabenen’. Men gebruikt in plaats daarvan ‘butyloctanoic acid’. Dat is volgens Nivea natuurlijk, omdat het voorkomt in een stof waarmee sommige vogels hun veren insmeren. Daarmee is niet gezegd dat parabenen minder natuurlijk zijn, want die komen in allerlei vruchten en groenten voor. Nivea lijkt zelf nog niet overtuigd van de noodzaak om alle parabenen te bannen. Op de website van het bedrijf staat:
Parabenen zijn conserveermiddelen die in cosmetica gebruikt worden vanwege hun uitstekende veiligheidsprofiel. Alvorens een ingrediënt mag worden toegepast in cosmeticaproducten, moet de veiligheid ervan zijn gegarandeerd. Parabenen zijn officieel goedgekeurd voor gebruik door de Europese wetgeving die alle cosmetische producten reguleert; de Cosmetics Directive (76/768/EEC). Het gebruik van cosmetica met parabenen is dan ook volledig veilig.
De veiligheid van parabenen is al verscheidene malen beoordeeld door het Scientific Committee on Consumer Safety (SCCS), dat de Europese Commissie adviseert. Het comité bestaat momenteel uit elf deskundigen uit verschillende landen, waaronder de Nederlandse dr. Jacqueline van Engelen, die bij het RIVM werkt. De rapporten van het SCCS zijn op internet beschikbaar. Het comité baseert zijn oordeel grotendeels op experimenten waarbij ratten meermaals met parabenen werden ingespoten. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt bepaald welke dosis parabenen men de dieren dagelijks kan toedienen zonder dat dit meetbare effecten veroorzaakt. Dat lijkt een veilige dosis. Vervolgens worden er regels opgesteld om ervoor te zorgen dat consumenten hoogstens een honderdste deel van deze veilige dosis binnenkrijgen. Er wordt dus een flinke veiligheidsmarge ingebouwd.
WAT ZIJN PARABENEN?
Parabenen zijn zogenoemde alkylesters van parahydroxybenzoëzuur (PHBA). Benzoëzuur is onder meer te vinden in veenbessen. Een reactie met een alcohol (bijvoorbeeld methanol of butanol) koppelt er een alkylgroep aan vast. Dat heet verestering. Enzymen in de lever en in de huid zorgen ervoor dat de parabenen in het lichaam worden gemetaboliseerd tot PHBA, die wordt uitgeplast.
Als de alkylgroep bestaat uit één koolstofatoom en drie waterstofatomen, dan heet de stof methylparabeen. Butylparabeen heeft een langere alkylketen, met 4 koolstofatomen en 9 waterstofatomen. Ethyl- en propylparabeen zitten daar tussenin (met respectievelijk twee en drie koolstofatomen).
Parabenen hebben meer effect naarmate de alkylketen langer is, maar zijn dan tevens moeilijker in water oplosbaar. Ze zorgen ervoor dat het celmembraan van schimmels en bacteriën niet meer goed functioneert.
Isopropylparabeen en isobutylparabeen hebben een vertakte alkylketen. Over het effect van deze soorten is minder bekend. Dit geldt ook voor benzylparabeen, dat mogelijk de sterkste ongewenste werking heeft. Deze parabenen worden niet veel gebruikt en de Europese Commissie is van plan om ze helemaal te verbieden, evenals pentylparabeen.
0,19 procent
Het SCCS gaat uit van een consument die per dag gemiddeld 17,4 gram cosmetica op haar huid smeert. De producten bevatten soms butylparabeen (zie kader). Uit proeven bleek dat ongeveer 37% van het aanwezige butylparabeen door de huid wordt opgenomen. Er is nog onenigheid over het percentage dat snel wordt afgebroken door esterasen (een soort enzymen) in de huid. De cosmetica-industrie verwijst naar proeven waaruit zou blijken dat hoogstens 1% van de opgenomen parabenen langere tijd intact blijft. Maar het SCCS maakt daar uit voorzorg 10% van. Men neemt aan dat 3,7% van de butylparabeen in cosmetica langere tijd in het lichaam aanwezig kan blijven (10% van 37%).
Fisher (1999) voerde een proef uit waarbij jonge ratten meermaals werden ingespoten met butylparabeen. Gedurende tweeënhalve week ontvingen ze per dag gemiddeld 2 mg per kilogram lichaamsgewicht. Dat bleek geen enkele meetbare invloed te hebben. Veel onderzoekers veronderstellen dat Fisher ook geen effect zou hebben gevonden wanneer hij tien keer zoveel butylparabeen had geïnjecteerd, of nog meer. Het SCCS neemt echter liever het zekere voor het onzekere. Daarom houdt men voorlopig vast aan de 2 mg per kg per dag die Fisher gebruikte. De SCCS stelt hoge eisen aan de proeven en komt vaak tot de conclusie dat de resultaten nog niet hard genoeg zijn.
Als een dagelijkse hoeveelheid van 2 mg per kilogram lichaamsgewicht voor jonge ratten veilig is, dan gaat men ervan uit dat mensen geen schade zullen oplopen wanneer ze een honderdste deel daarvan binnenkrijgen. Om ervoor te zorgen dat het niet meer is, mogen cosmeticafabrikanten hoogstens 0,19% butyl- of propylparabeen in hun producten stoppen. Als beide soorten erin zitten, dan mag het percentage samen niet meer dan 0,19 bedragen. Aanvankelijk mocht men van beide stoffen het dubbele gebruiken, maar het wetenschappelijk comité van de Europese Commissie besloot het percentage in 2011 voor de zekerheid te verlagen. Al voordat de nieuwe richtlijn werd ingevoerd, waren er bijna geen producten waarin meer zat.
Stel dat je dagelijks 10 gram crème op je huid smeert met 0,2% butylparabeen. Dat is in totaal 20 mg butylparabeen. Als daarvan 5% in het lichaam doordringt zonder meteen in de huid te worden afgebroken, dan blijft er 1 mg butylparabeen over. Dat is ongeveer 0,02 mg per kilogram lichaamsgewicht (als je 50 kilo weegt). De Margin of Safety bedraagt in dit geval 100 (2/0,02). In werkelijkheid zal de veiligheidsmarge groter zijn, omdat bijna niemand zoveel butylparabeen gebruikt. Het SCCS heeft een uitzondering gemaakt voor babybilletjes. Die mogen niet meer worden ingesmeerd met een product dat butyl- of propylparabeen bevat, omdat het onbekend is hoeveel daarvan niet meteen wordt afgebroken.
Voor methyl- en ethylparabenen, die ook veel in etenswaren worden gebruikt, gelden minder strenge regels. Huidverzorgingsproducten mogen van beide soorten 0,4% bevatten. Proeven met dieren hebben uitgewezen dat je van deze parabenen veel meer kunt gebruiken zonder dat er ongewenste effecten optreden. Het SCCS meldt in haar rapporten dat ze ‘geen onderwerp van zorg’ zijn. Verontruste consumenten zijn vaak geneigd om alle parabenen over een kam te scheren, maar dat is onjuist.
Parabenen zijn populair bij cosmeticafabrikanten omdat ze veel voordelen hebben. Ze zijn kleurloos, reukloos en goedkoop, terwijl je er maar weinig van nodig hebt. Ze blijven onder uiteenlopende omstandigheden stabiel, hebben geen invloed op andere stoffen, wekken vrijwel nooit allergische reacties op en irriteren de huid niet. Parabenen stapelen zich ook niet in het lichaam op, maar worden gewoonlijk snel in de lever afgebroken en uitgeplast. Dierproeven hebben niet aangetoond dat ze kankerverwekkend zijn. Daar komt bij dat ze al tientallen jaren door mensen worden gebruikt, zonder dat er schadelijke effecten aan het licht kwamen.
Oestrogene werking
De onrust rond parabenen wordt veroorzaakt door proeven waaruit blijkt dat ze zich aan oestrogenreceptoren kunnen binden. Ze kunnen het effect van natuurlijke oestrogenen min of meer nabootsen. In een studie van Routledge (1998) werd voor het eerst gerapporteerd dat parabenen een oestrogene werking hebben. Uit reageerbuisproeven bleek echter dat het effect van butylparabeen 10.000 keer zwakker was dan dat van oestradiol, een natuurlijk hormoon. Bij parabenen met een kortere ‘staart’ (alkylketen), was het effect nog geringer. Van methylparabeen heb je meer dan twee miljoen keer zoveel nodig als van oestradiol.
Wetenschappers van de Universiteit van Utrecht (Van Meeuwen, 2008) deden daar nog een schep bovenop. Butylparabeen was volgens hun metingen 100.000 keer zwakker dan oestradiol, terwijl andere parabenen nog tien tot honderd keer minder effectief waren. De concentraties parabenen die in het menselijk lichaam zijn gevonden, liggen volgens de Utrechtse onderzoekers veel te laag om enig effect te kunnen hebben. Ook de toxicoloog Robert Golden (2005) kwam in een overzichtsartikel tot de conclusie dat de hoeveelheid parabenen die we in het ergste geval binnenkrijgen, lang niet groot genoeg is om de gezondheid te kunnen schaden.
Naast in-vitroproeven in het laboratorium (in vitro betekent ‘in glas’) zijn er ook in-vivoproeven met levende dieren uitgevoerd om te bepalen hoe groot de oestrogene werking van parabenen kan zijn. Routledge (1998) injecteerde prepuberale vrouwtjesratten dagelijks met butylparabeen of met oestradiol. Op de vierde dag werden ze om het leven gebracht, zodat hun baarmoeder nauwkeurig kon worden gewogen. Een dagelijkse dosis van 0,04 mg/kg oestradiol had tot gevolg dat de baarmoeder ruim drie keer zo zwaar werd als normaal. Duizend keer zoveel butylparabeen (40 mg/kg) had daarentegen geen effect. Het gewicht van de baarmoeder nam wel iets toe wanneer de ratten 400 mg/kg butylparabeen kregen. Bij 1200 mg/kg was hij ruim anderhalf keer zo zwaar geworden. Dit effect trad alleen op wanneer de parabenen werden geïnjecteerd en niet wanneer ze door het eten van de ratten werden gemengd.
Sindsdien zijn er meer proeven met ratten uitgevoerd om de mogelijke effecten van parabenen te meten. Helaas hebben ze nog onvoldoende duidelijkheid verschaft. De resultaten spreken elkaar tegen. Sommige onderzoekers vinden zelfs bij een hoge dosis van 1000 mg/kg geen effect, terwijl andere al bij 100 mg/kg of minder afwijkingen op het spoor komen. Het komt ook voor dat de gemeten effecten niet afhankelijk lijken te zijn van de hoeveelheid parabenen die men heeft toegediend, terwijl je juist mag verwachten dat het effect sterker wordt naarmate de dosis hoger is. Het zou vooral nuttig zijn om te achterhalen welke lage dosis met zekerheid geen invloed meer heeft, maar helaas gebruiken de meeste onderzoekers louter hogere doseringen.
Een recent onderzoek van Thuy Vo (2010), dat in Korea werd uitgevoerd, biedt een overzicht van de mogelijke effecten van zes soorten parabenen in drie doseringen: 62,5, 250 of 1000 mg/kg. De parabenen werden dagelijks door het voer van 180 jonge ratten gemengd. De ratjes, die 21 dagen oud waren en zelf nog geen oestradiol produceerden, waren in groepen van tien ingedeeld. Elke groep kreeg een andere soort parabenen of een andere dosering. Er was ook een groep die geen parabenen kreeg. Nadat ze drie weken parabenen hadden gegeten, werden de ratten op humane wijze gedood en werden er metingen uitgevoerd.
Alle ratten werden gewogen en ook van zeven organen werd het gewicht bepaald, waaronder de baarmoeder, de schildklier en de bijnieren. Het onderzoeksartikel toont een tabel waarin voor elke groep van tien ratten de resultaten staan opgesomd. Dit zijn in totaal 144 hokjes met getallen (18 groepen keer 8 gewichten). Een afwijking wordt als statistisch significant aangemerkt wanneer deze minder dan 1 op de 20 keer toevallig voorkomt. Maar omdat er 144 kansen op zo’n toevallige afwijking zijn, is het onvermijdelijk dat sommige hokjes rood kleuren, ook als er niets aan de hand is.
De Koreaanse onderzoekers vonden slechts 13 gewichtsafwijkingen die significant waren op het 5%-niveau. Het was opmerkelijk dat geen enkele daarvan te vinden was bij de ratten die isobutylparabeen hadden gekregen, naar verluidt de krachtigste soort. In plaats daarvan vonden ze bij vier organen gewichtsafwijkingen in de groep die dagelijks 1000 mg/kg methylparabeen had verorberd. Dezelfde hoeveelheid propyl- of butylparabeen leverde bijna geen afwijkende waardes op. Dat is niet in overeenstemming met eerder onderzoek. Er waren ook geen afwijkingen in het gewicht van de baarmoeder. Ratten die butylparabeen aten, hadden wel een iets grotere lever. Maar de grootte hing niet samen met de dosering: 1000 mg maakte de lever niet groter dan 62,5 mg.
Het is moeilijk om uit zulk onderzoek conclusies te trekken. Dat geldt ook voor het onderzoekswerk van de Japanse dr. Shinshi Oishi (2001). Zij voerde jonge mannetjesratten acht weken lang butylparabeen en constateerde dat dit een negatieve uitwerking had op hun zaad- en testosteronproductie. Zelfs bij een dosering van slechts 10 mg/kg werd nog een kleine afwijking gevonden, een laagterecord. Oishi (2004) probeerde het ook met methylparabeen, maar daar kon ze honderd keer zoveel van voeren zonder dat het effect had. Haar onderzoek is later op grotere schaal herhaald door Alan Hoberman (2008) van de Charles Rover Laboratories. Hij kon geen afwijkingen vinden. Zelfs bij 1000 mg/kg butylparabeen was er geen duidelijk effect zichtbaar.
Er wordt getwijfeld aan de betrouwbaarheid van Oishi’s metingen. Critici merkten onder meer op dat de afzonderlijke meetwaarden te dicht bij elkaar in de buurt liggen. Om meer zekerheid te krijgen vroeg het wetenschappelijk comité voor Europese consumentenveiligheid (SCCS) alle ruwe onderzoeksgevens op. Maar die bleken niet meer beschikbaar te zijn. Het SCCS kwam daarom tot de conclusie dat de kwaliteit van Oishi’s onderzoek niet goed beoordeeld kan worden. Dat was echter geen reden om de conclusies van Alan Hoberman over te nemen. Ook zijn onderzoek had volgens de commissie nog te veel tekortkomingen. Zo was het gewichtsverschil tussen de ratten bij het begin van het experiment te groot en werd er mogelijk bij de hoogste dosis toch een klein effect gemeten.
Al met al heeft het SCCS nog geen goede reden om af te stappen van de eerder genoemde ‘veilige’ dosis van 2mg/kg die Fisher in 1999 voor butylparabeen rapporteerde. Een honderdste deel daarvan mag volgens het comité veilig worden geacht voor consumenten.
Borstkanker door deodorant?
De publieke opinie over parabenen werd sterk beïnvloed door de Britse biomedicus Philippa Darbre. Zij publiceerde verscheidene artikelen waarin ze wees op een mogelijk verband tussen borstkanker en het gebruik van een deodorant met parabenen. Het is bekend dat oestrogenen een belangrijke rol kunnen spelen bij de ontwikkeling van borstkanker. De meeste borsttumoren hebben oestrogeenreceptoren en gaan onder invloed van oestrogeen harder groeien. Uit laboratoriumproeven bleek dat parabenen de groei van MCF7-cellen in menselijke borsttumoren bevorderen, mits de concentratie voldoende hoog is.
Borstkanker komt het meest voor in het bovenste, buitenste kwadrant van de borst, dat het dichtst in de buurt van de oksel ligt. Dat hoeft niet verrassend te zijn, omdat daar ook het meeste weefsel zit. Maar volgens Darbre kan het te wijten zijn aan het feit dat veel vrouwen okselverfrissers gebruiken. De parabenen die daarin zitten, zouden in hun borst terecht kunnen komen. Deze theorie kan echter moeilijk kloppen omdat deodorants maar zelden parabenen bevatten. Die zijn onnodig (het is al voldoende als er alcohol in zit). Parabenen die in de oksel doordringen, kunnen ook niet door bloed of lymfevocht naar de borst worden gevoerd, want de stroom gaat de andere kant op.
Een enquêteonderzoek onder vrouwen met en zonder borstkanker kon niet aantonen dat hun deodorantgebruik van elkaar verschilde (Mirick, 2002). McGrath (2003), die zijn enquête alleen naar vrouwen met borstkanker stuurde, constateerde dat ze jonger waren naarmate ze meer deodorant gebruikten. Hij schreef dat niet aan parabenen toe, maar aan aluminiumzouten. Het lijkt echter niet uitgesloten dat het ook geldt voor andere jonge vrouwen, of dat de groep die de enquête terugstuurde (33%) niet representatief was.
Darbre (2004) ondersteunde haar theorie met een onderzoek waaruit bleek dat er sporen van parabenen te vinden waren in borstkankerweefsel. Er werden 20 samples geanalyseerd. De concentratie parabenen was gemiddeld 55 nanogram per gram weefsel (0,055 mg/kg). Darbre liet ook zes analyses uitvoeren zonder dat er een stukje tumorweefsel was toegevoegd (zogenoemde blanks). Het was zeer verrassend dat er in de blanks bijna evenveel parabenen zaten: gemiddeld 34 nanogram per gram. Het bleef onduidelijk hoe die daarin terecht waren gekomen, misschien door cosmetica van het laboratoriumpersoneel. Darbre trok beide uitkomsten van elkaar af, maar dat is erg dubieus.
Haar onderzoek kon niet aantonen dat de parabenen iets met kanker te maken hadden. Je zou dan onder meer moeten weten of ze minder voorkomen bij vrouwen zonder borstkanker. Daarbij moet worden uitgesloten dat ze via medicatie in het weefsel terecht zijn gekomen, want ook medicijnen bevatten parabenen. Darbre vond hoofdzakelijk methylparabeen (62%), dat de zwakste oestrogene werking heeft. De concentratie parabenen leek niet hoog genoeg om van invloed te kunnen zijn.
Onlangs rapporteerde Darbre een nieuw onderzoek, dat ze samen met andere deskundigen uitvoerde (Barr, 2011). Daarbij werden borstweefselmonsters van 40 patiënten geanalyseerd. Van elke patiënt waren vier monsters beschikbaar, die op verschillende plaatsen uit de zieke borst waren gehaald. Bij dit onderzoek werd geen tumorweefsel onderzocht, omdat dat nogal schaars was. In vrijwel alle samples waren parabenen te vinden, in een wat hogere concentratie dan bij het eerdere onderzoek (de mediaan was 85 ng/g).
De resultaten waren echter niet in overstemming met Darbres veronderstellingen. Ten eerste werden er in de buurt van de borstkanker niet meer parabenen gevonden dan elders. De hoeveelheid lag ook niet hoger wanneer de borstkanker gevoelig was voor oestrogeen, en de leeftijd van de vrouwen maakte evenmin wat uit. Daar kwam nog bij dat er evenveel parabenen werden gemeten bij de zeven vrouwen die naar eigen zeggen nog nooit een deodorant hadden gebruikt, evenals bij vijf vrouwen die alleen in het verleden zo’n middel gebruikten. Darbre heeft wel aangetoond dat parabenen voor langere tijd in het lichaam aanwezig kunnen blijven, maar het is nog onduidelijk waar ze vandaan komen en er is ook niet aangetoond dat ze van invloed zijn op de ontwikkeling van borstkanker.
Natuurlijke conserveermiddelen
Wie het zekere voor het onzekere wil nemen, zou alle parabenen kunnen vervangen door natuurlijke conserveermiddelen. Die hebben echter allerlei nadelen (Flanagan, 2011). Ze zijn gewoonlijk niet zo effectief, zodat je er vaak wel honderd keer zoveel van moet gebruiken. Ze laten sommige bacteriën ongemoeid (zoals pseudomonas spp.). Ze kunnen de huid irriteren of allergische reacties oproepen. Ze mengen zich niet zo goed met andere ingrediënten, zijn vaak ongeschikt voor grootschalige productie en verliezen hun werking wanneer ze niet met speciale zorg behandeld worden. Ze ruiken soms ook vies of hebben ze een ongewenste kleur. En ze zijn meestal aanzienlijk duurder.
Natuurlijke alternatieven voor parabenen blijken vaak lastig te stabiliseren. Vitamine E is daar een voorbeeld van. Deze stof wordt soms aan crèmes toegevoegd omdat het de huidveroudering zou tegengaan, maar kan ook als conserveermiddel worden gebruikt. Daar is echter zoveel vitamine E voor nodig, dat de crème instabiel wordt en gaat schiften of verkleuren. Natuurvrienden vinden het met recht geen bezwaar als hun crème niet helemaal hagelwit is en niet drie jaar lang ongekoeld goed blijft, maar een schiftende crème zal ook hen vermoedelijk niet aanspreken.
Een ander alternatief conserveringsmiddel is tree tea oil, theeboomolie. In het New England Journal of Medicine verscheen een artikel waarin werd gerapporteerd dat drie jongens borstvorming hadden gekregen na het gebruik van shampoo met lavendel en in één geval theeboomolie (Henley, 2007). Laboratoriumproeven wezen uit dat beide stoffen een licht oestrogene werking hebben, wat werd bevestigd door een ander onderzoek (Nielsen, 2008). Hoewel parabenen om deze reden worden gemeden, lijkt dat niet te gelden voor de ingrediënten uit de natuur, want die zijn nog steeds in veel producten te vinden. De wetenschappelijke bezwaren zijn weliswaar nog niet zo solide en verontrustend, maar wie het ‘better safe than sorry principe’ wil hanteren, doet er verstandig aan om ook kritisch te kijken naar Moeder Natuur, die eveneens getest moet worden, want groen is niet bij voorbaat veiliger.
Omdat de vraag naar alternatieve conserveringsmiddelen groot is, worden er soms nepproducten aangeboden, zoals een extract van de Japanse kamperfoelie, dat parabenen bleek te bevatten. Dit waren volgens de verkoper ‘natuurlijke’ parabenen. Een Franse keuringsdienst ontdekte bij een kleine steekproef twee natuurlijke cosmeticaproducten die onvoldoende bescherming boden tegen bacterievorming, waaronder één die al door een bacterie was aangetast. Soms probeert men bacterievorming tegen te gaan door extra veel olie of glycerine aan het product toe te voegen, waardoor de crème nogal plakkerig of glibberig wordt. Het kan nuttig zijn om de cosmetica in een tube te stoppen en niet in een potje, waar je je vingers in moet stoppen. Consumenten zijn ook geneigd om minder te gebruiken als het in een tube zit.
Wellicht zijn er goede synthetische alternatieven voor parabenen te vinden. Voorlopig worden ze echter nog volop gebruikt. Vooral bij methyl- en ethylparabeen lijkt dat niet bezwaarlijk, terwijl propyl- en butylparabeen waarschijnlijk evenmin kwaad kunnen zolang de maximale dosering niet wordt overschreden.
Barr, L. et al. (2011). Measurement of paraben concentrations in human hreast tissue at serial locations across the breast from axilla to sternum. Journal of Applied Toxicology, 32(3), 219-232. Darbre, P.D. et al. (2004). Concentrations of parabens in human breast tumours. Journal of Applied Toxicology, 24, 5-13. Fisher, J.S. et al. (1999). Effect of neonatal exposure to estrogenic compounds on development of the excurrent ducts of the rat testis through puberty to adulthood.Environmental Health Perspectives, 107(5), 397-405. Flanagan, James (2011). Preserving cosmetics with natural preservatives and preserving natural cosmetics. In N. Dayan & L. Kromidas, Formulationg, packaging, and marketing of natural cosmetic products. Hoboken, New Jersey: John Wiley & Sons, 169-179. Golden, R. et al. (2005). A review of the endocrine activity of parabens and implications for potential risks to human health. Critical Review of Toxicology, 35(5), 435-458. Henley, D.V. et al. (2007). Prepubertal Gynecomastia Linked to Lavender and Tea Tree Oils. The New England Journal of Medicine, 356, 479-485. Hoberman, A.M. et al. (2008). Lack of effect of butylparaben and methylparaben on the reproductive system in male rats. Birth Defects Research, 83(2). 123-133. McGrath, K.G. (2003). An earlier age of breast cancer diagnosis related to more frequent use of antiperspirants/deodorants and underarm shaving. European Journal of Cancer Prevention, 12(6), 479-485. Meeuwen, J.A. van (2008). Aromatase inhibiting and combined estrogenic effects of parabens and estrogenic effects of other additives in cosmetics. Toxicology and Applied Pharmacology, 230, 372-382. Mirick, D.K. et al. (2002). Antiperspirant use and the risk of breast cancer. Journal of the National Cancer Institute, 94(2), 1578-1580. Nielsen, J.B. (2008). What you see may not always be what you get — bioavailability and extrapolation from in vitro tests. Toxicology In Vitro, 22(4), 1038-1042. Oishi, S. (2001). Effects of butylparaben on the male reproductive system in rats. Toxicology and Industrial Health, 17(1), 31–39. Oishi, S. (2004). Lack of spermatotoxic effects of methyl and ethyl esters of p-hydroxybenzoic acid in rats. Food and Chemical Toxicology, 42(11), 1845-1849. Routledge, E.J. et al. (1998) Some alkyl hydroxy benzoate preservatives (parabens) are estrogenic. Toxicology and Applied Pharmacology, 153, 12-19. Scientific Committee on Consumer Safety (SCCS). Rapporten van 28 januari 2005 (nr. 0874), 10 oktober 2006 (nr. 1017), 24 juni 2008 (nr. 1183), 14 december 2010 (1348) en 10 oktober 2011 (nr. 1446). Vo, T.T.B. et al. (2010). Potential estrogenic effect(s) of parabens at the prepubertal stage of a postnatal female rat model. Reproductive Toxicology, 29, 305-316.
De mens beschikt over moreel besef, maar ons moreel handelen laat vaak te wensen over. Misschien is daar iets aan te doen. Onderzoekers zijn er al in geslaagd de morele keuzes van proefpersonen te manipuleren met behulp van bepaalde signaalstoffen. Een vorm van doping om een beter, ethischer mens te worden – is dat een goede zaak of kleven er ook bezwaren aan?
Stel, u staat op een viaduct en ziet hoe onder u een op hol geslagen tram afraast op vijf nietsvermoedende wegwerkers. Naast u staat een dikke man, die zo zwaar is dat hij met zijn lichaamsgewicht de aanstormende tram zou kunnen tegenhouden. Zou u hem van het viaduct duwen om de wegwerkers te redden? Anders geformuleerd: zou u één mens opofferen opdat vijf anderen blijven leven?
Dit is een klassiek dilemma waarvoor geen ideale, ethisch onberispelijke oplossing bestaat. Het heeft onderzoekers over de hele wereld goede diensten bewezen wanneer ze probeerden te achterhalen hoe wij morele keuzes maken.
Psychobiologe Molly Crockett heeft dit gedachte-experiment uitgevoerd met een aantal proefpersonen en constateerde dat ongeveer vier op de tien deelnemers bereid zouden zijn de dikke man van het viaduct te duwen, maar de rest niet. Toen Crockett het experiment een paar weken later herhaalde, zag de uitkomst er echter heel anders uit. Nu waren veel minder proefpersonen geneigd de onschuldige man voor de tram te gooien. Wat was er in de tussentijd gebeurd? De onderzoekster had de morele attitude van haar proefpersonen chemisch gemanipuleerd met behulp van de neurotransmitter serotonine.
Uit diverse studies is gebleken dat deze signaalstof sociaal gedrag bevordert, zowel bij mensen als bij dieren. Crockett had drie weken lang de serotoninespiegel in de hersenen van de proefpersonen verhoogd door hen een antidepressivum te laten slikken. Dat bleek voldoende om ervoor te zorgen dat ze de dikke man spaarden en de wegwerkers aan hun lot overlieten. ‘De deelnemers vonden het vanuit ethisch oogpunt minder acceptabel opzettelijk iemand te verwonden om anderen te sparen’, vertelt Crockett. ‘Serotonine heeft dus invloed op ons moreel oordelen en handelen.’
Onze morele keuzes worden sterker beïnvloed door emoties dan door de ratio
De onderzoekster gebruikt met opzet het woord ‘invloed’. Het is niet zo dat de neurotransmitter automatisch de naald van ons morele kompas in de richting van medeleven draait, maar hij verhoogt wel aantoonbaar het percentage mensen dat ervoor terugschrikt de dikke man op te offeren. En de onderzoeksresultaten van Crockett staan niet op zichzelf. Neurowetenschappers begrijpen steeds beter welke stoffen invloed hebben op onze moraliteit – en hoe die in een bepaalde richting gestuurd kan worden.
Het hormoon oxytocine is wellicht de uitgebreidst bestudeerde stof in dit verband. Het effect ervan manifesteert zich bijzonder duidelijk bij mensen met het syndroom van Williams, een aangeboren ontwikkelingsstoornis die onder andere gepaard gaat met een duidelijk verhoogde oxytocinespiegel. ‘Deze patiënten zijn zeer in anderen geïnteresseerd en bijzonder empathisch’, zegt Andreas Meyer-Lindenberg, directeur van het Centraal Instituut voor Geestelijke Gezondheid in Mannheim. Het syndroom van Williams is heel zeldzaam, maar ook bij gezonde mensen heeft oxytocine meetbaar invloed op het sociale gedrag.
In het laboratorium kunnen we dat bijvoorbeeld demonstreren aan de hand van het zogeheten ultimatumspel. De proefpersoon zit tegenover een onbekende, die van de onderzoeksleider tien euromunten krijgt. De onbekende moet een deel ervan aan de proefpersoon geven, maar mag zelf bepalen hoeveel. Als ze het eens worden, mogen ze het geld houden, maar als ze niet tot overeenstemming komen, krijgen ze allebei niets. Stel dat de onbekende de proefpersoon drie euro aanbiedt. Deze staat nu voor de keuze: ofwel de drie euro accepteren en erin berusten dat de ander meer krijgt, ofwel het aanbod van de hand wijzen, met als gevolg dat beiden met lege handen naar huis gaan.
Een extra dosis vertrouwen
De meeste mensen wijzen een aanbod van slechts drie euro van de hand. Ze bestraffen dus unfair gedrag, zelfs wanneer dat betekent dat ze daardoor zelf een geldelijke beloning mislopen. ‘Proefpersonen die, bijvoorbeeld via een neusspray, een extra dosis oxytocine toegediend kregen, reageren minder afwijzend’, zegt Meyer-Lindenberg. ‘Uit diverse studies blijkt dat zij meer vertrouwen hebben in de ander.’
Ook Molly Crockett heeft experimenten gedaan met het ultimatumspel, ditmaal om de bereidheid tot samenwerken te testen. En de uitkomst was vrijwel gelijk. De proefpersonen waren eerder bereid iemand te vergeven. Opmerkelijk is dat zowel serotonine als oxytocine het morele gedrag beïnvloeden op het vlak van de emoties. Als daarentegen het denkvermogen met behulp van een chemische stof wordt gestimuleerd, heeft dat geen effect. Blijkbaar wordt in het dagelijks leven onze moraal meer beïnvloed door emoties en gevoelens dan door de ratio.
De onderzoeken van Crockett en Meyer-Lindenberg worden niet alleen door hun vakgenoten met grote belangstelling gevolgd, maar ook door filosofen als Julian Savulescu, directeur van het Uehiro-centrum voor Toegepaste Ethiek van de universiteit van Oxford. Hij vreest dat de mensheid zichzelf in de toekomst misschien zal vernietigen door de klimaatverandering of door middel van massavernietigingswapens. ‘Opvoeding, wetten en ons aangeboren moreel besef zijn niet voldoende om de globalisering het hoofd te bieden’, luidt zijn overtuiging. ‘We moeten al onze kennis, ook die op het gebied van de neurowetenschappen, inzetten om mensen te helpen moreler te handelen.’ Moral enhancement – versterking van ons morele gevoel–, zo noemt Savulescu een dergelijke aanpak. Zal het op een dag mogelijk zijn met farmaceutische middelen de empathie of de hulpvaardigheid van mensen te vergroten?
Op dit moment is dat nog toekomstmuziek, maar niettemin voeren filosofen nu al felle debatten over de pro’s en contra’s van de bevindingen van Crockett en Meyer-Lindenberg. Is meer empathie altijd iets positiefs, of is het in het ultimatumspel ethisch juister de egoïstische tegenspeler te straffen en op die manier de sociale norm van billijkheid te handhaven?
Wat is moraal eigenlijk?
‘De grote uitdaging’, zegt Crockett, ‘is eerst maar eens overeenstemming te bereiken over de vraag wat moraal eigenlijk is.’ Die vraag heeft in de loop van de geschiedenis telkens weer andere antwoorden opgeleverd. Zo adviseerde de Griekse filosoof Aristoteles in de vierde eeuw voor Christus in het kader van zijn deugdenethiek steeds de gulden middenweg te zoeken tussen twee extreme karaktereigenschappen, bijvoorbeeld vrijgevigheid bij de keuze tussen spilzucht en gierigheid. In de middeleeuwen hamerden christelijke denkers op de waarden geloof, hoop en liefde. Zulke uitgangspunten kunnen in concrete situaties echter tot sterk uiteenlopende conclusies leiden.
Omstreeks 1776 ontwikkelde de Engelse filosoof Jeremy Bentham, de grondlegger van het zogeheten utilitarisme, een bijna wiskundige leidraad. Hij redeneerde als volgt: om te weten wat goed of fout is, moeten we kijken wat het grootste geluk voor het grootste aantal mensen met zich meebrengt. Volgens die redenering gebiedt de moraal dus één mens van een viaduct te duwen als je daarmee vijf mensen kunt redden. Amper twaalf jaar later verdedigde Immanuel Kant in zijn ‘Kritiek van de praktische rede’ overigens precies de tegenovergestelde opvatting: handel zo dat je mensen altijd als doel en nooit louter als middel gebruikt. Een mens opofferen – om welke reden dan ook – lijkt daarmee onverenigbaar.
Utilitarisme, plichtenleer en religieus gemotiveerde standpunten klinken tot op de dag van vandaag door in ethische debatten, en consensus valt er binnen afzienbare tijd niet te verwachten. Over veel concrete aspecten van de moraal bestaat in de filosofie overigens wel overeenstemming, zegt Savulescu’s collega Guy Kahane. Racisme, bijvoorbeeld, geldt niet alleen onder filosofen, maar ook in brede lagen van de samenleving als verwerpelijk. Dat neemt echter niet weg dat vooroordelen nog altijd wijdverbreid zijn.
‘Zelfs mensen die over het algemeen liberaal en tolerant zijn, worden onbewust toch beïnvloed door de huidskleur, het geslacht of de religie van anderen’, zegt Kahane, zich baserend op de bevindingen van de psychologie. Als het mogelijk zou zijn deze effecten af te zwakken door middel van een soort morele ‘doping’, zou vermoedelijk niemand daar bezwaar tegen hebben. En juist op dit punt kan de medische wetenschap misschien uitkomst bieden, dankzij de bètablokker propanolol. Filosofen van het Uehiro-centrum voor Toegepaste Ethiek hebben samen met hersenonderzoekers van de Universiteit van Oxford onlangs de mogelijkheden van dit middel, oorspronkelijk ontwikkeld voor de behandeling van hartkwalen, bestudeerd. Uit dat onderzoek kwam naar voren dat het medicijn weliswaar geen invloed heeft op de bewuste morele instelling van de proefpersonen, maar onbewuste vooroordelen wel duidelijk kan afzwakken. Moeten personeelschefs voortaan voor een sollicitatiegesprek propanolol slikken, zodat ze de kandidaat onbevooroordeeld tegemoet kunnen treden?
Dat vooruitzicht wordt beslist niet uitsluitend met enthousiasme begroet. ‘De klassieke methoden om de moraal te versterken – de opvoeding en het rechtssysteem – werken van buitenaf, ze veranderen niet iemands eigen gedachten’, zegt Owen Schaefer, aan het Uehiro-centrum een van de meest uitgesproken critici van het idee van moral enhancement. ‘Deze biologische methoden grijpen daarentegen direct in in de chemie van de hersenen. Je kunt bijna letterlijk spreken van een hersenspoeling.’
Onbewuste vooroordelen bestrijden
Veel filosofen delen de bezorgdheid dat een werkzame vorm van ‘moraaldoping’ de fundamenten van de persoonlijkheid zou kunnen ondermijnen. Dat heeft Stanley Kubrick al in 1971 plastisch uitgebeeld in zijn film ‘A Clockwork Orange’. Daarin wordt de jonge psychopaat Alex in de gevangenis behandeld met een aversietherapie: hij moet naar gewelddadige filmscènes kijken terwijl hij een middel toegediend heeft gekregen dat een vreselijke misselijkheid teweegbrengt.
Deze behandeling maakt inderdaad een eind aan zijn agressieve neigingen, maar Alex is daarna een gebroken man die hulpeloos is overgeleverd aan zijn omgeving. Dit toekomstvisioen gaat natuurlijk veel verder dan een in de praktijk toepasbare vorm van moraaldoping ooit zou doen. Guy Kahane is ervan overtuigd dat er veel situaties bestaan waarin je op goede gronden zou kunnen besluiten een ‘moraalpil’ te slikken of toe te dienen. Zo zijn de meeste mensen geschokt wanneer ze tot de ontdekking komen dat ze er onbewuste vooroordelen op nahouden. Als daar iets tegen gedaan zou kunnen worden, ‘zou dat hen niet onvrij maken, maar hen helpen zo te handelen als ze sowieso al wilden’, aldus de filosoof.
Goed beschouwd hebben we bij die onbewuste vooroordelen te maken met een soortgelijke situatie als wanneer iemand wil afvallen. Een aspect van de eigen wil – het permanente verlangen een slank figuur te krijgen – is in conflict met een ander aspect, bijvoorbeeld de spontane trek in een stuk chocoladetaart. Een middel dat de eetlust remt, verschuift de balans tussen die beide impulsen.
Iemand die zo’n middel slikt om zijn ideale zelfbeeld te verwezenlijken, verliest daarmee niet zijn autonomie, maar is juist heel authentiek, redeneert Anders Sandberg, die ook als filosoof verbonden is aan het Uehiro-centrum. ‘Als het om moraal gaat, is het probleem meestal niet dat we niet weten wat ons te doen staat, maar dat we te laks zijn om het ook daadwerkelijk te doen.’
Deze contradictie tussen morele instelling en daadwerkelijk gedrag zien we bijvoorbeeld ook bij het huwelijk. Trouw is daarbij de algemeen geaccepteerde norm, maar die wordt in de praktijk lang niet altijd nageleefd, zoals onder andere blijkt uit het toenemende aantal echtscheidingen. Toch willen beide partners bij het begin van het huwelijk dat het zo lang mogelijk zal standhouden. Als het dus mogelijk zou zijn de wederzijdse aantrekking langs biochemische weg te versterken, zou dat in het belang zijn van zowel de man als de vrouw, aldus Sandberg.
Samen met zijn collega’s fantaseert hij zelfs al over een heuse trouwcocktail met de volgende ingrediënten: oxytocine om de onderlinge band te versterken, testosteron voor de seksuele opwinding, het hormoon CRH (corticotropin releasing hormone) om de angst voor een scheiding te vergroten – en misschien ook nog een vleugje ecstasy om de beide partners wat losser te maken. Zo’n moderne liefdesdrank is natuurlijk absoluut geen garantie voor eeuwige trouw en zal op zich waarschijnlijk sowieso niet veel effect hebben. Maar hij zou wel het effect van een romantisch etentje of een gezamenlijke strandwandeling kunnen versterken, en daarmee ook de band tussen de partners.
Om ervoor te zorgen dat een medicijn voor de moraal de gewenste uitwerking heeft, is de juiste context dus van cruciaal belang. Als iemand het fictieve liefdeselixer van Sandberg zou innemen wanneer hij/zij op het punt staat vreemd te gaan, zou dat niet de huwelijksband bepaald versterken, maar juist de buitenechtelijke affaire! Moraalpillen kunnen dus gemakkelijk een averechts effect hebben.
Naar de mening van de filosofen zijn zulke ongewenste effecten weliswaar een probleem, maar geen onoverkomelijk obstakel. Elke arts en apotheker maakt dagelijks inschattingen van het nut en de risico’s van medicijnen, en in de meeste gevallen hebben de patiënten er uiteindelijk baat bij. Moraalpillen zouden in de toekomst bijvoorbeeld gebruikt kunnen worden in het kader van een psychotherapie. Therapeut en patiënt bepalen eerst in onderling overleg welke morele doelen de patiënt wil nastreven, waarna men die met behulp van de juiste hormonen en neurotransmitters probeert te verwezenlijken.
Uiteraard brengen de bijwerkingen van een moraalcocktail nog andere problemen met zich mee. ‘Oplichters zouden kunnen denken: Mooi zo! Laat alle anderen die pillen maar slikken. Dan kan ik ongestoord mijn gang gaan’, vreest Sandberg. Guy Kahane deelt zijn bedenkingen. ‘Dat is een probleem met de moraal. Iedereen wil wel pillen hebben die het prestatievermogen of het geheugen verbeteren, maar een pil waar je een fatsoenlijk mens van wordt? Daar zal waarschijnlijk niet veel vraag naar zijn.’
Chemische castratie van zedendelinquenten
Bepaalde vormen van moraaldoping bestaan momenteel al, en het gebruik ervan stuit op weinig verzet. Zo slikken sommige mannen met pedoseksuele neigingen bijvoorbeeld vrijwillig anti-androgenen om te voorkomen dat ze kinderen lastigvallen. Die medicijnen blokkeren het mannelijk geslachtshormoon testosteron en remmen op die manier de seksuele drift.
In verscheidene staten in de VS is zo’n ‘chemische castratie’ voor zedendelinquenten een mogelijkheid om eerder uit de gevangenis te worden ontslagen. In bepaalde gevallen kan de rechter de dader dwingen zo’n behandeling te ondergaan, als onderdeel van de straf. Een eventueel medicijn ter versterking van de moraal zou op een soortgelijke wijze ingebed kunnen worden in maatschappelijke randvoorwaarden.
Overigens blijkt uit de experimenten van Molly Crockett dat juist mensen die zich sowieso al heel goed in anderen kunnen inleven, het sterkst reageren op een verandering van de serotoninespiegel. Omgekeerd zijn degenen die een moraalpil eigenlijk het hardst nodig hebben er misschien het minst gevoelig voor. Filosofen als Kahane waarschuwen voor het risico dat er misbruik wordt gemaakt van een eventuele moraalpil. In theorie kunnen de bevindingen van de hersenwetenschap namelijk ook worden toegepast om ethische remmingen af te zwakken en mensen meedogenlozer te maken. Daar zouden regeringen of militaire organisaties gebruik van kunnen maken. Dat is dan ook de reden waarom Kahane het van groot belang vindt dat er nu al een maatschappelijk debat op gang komt over de vraag of en onder welke voorwaarden het gebruik van zulke medicamenten moet worden toegelaten.
‘Moraal is een ongelooflijk complexe zaak’, benadrukt Crockett. ‘Daarmee vergeleken is onze biologische benadering maar een bot instrument.’ Maar de hersenwetenschappers leren elke dag iets bij en ontdekken nieuwe manieren om de moraalnetwerken in het brein te beïnvloeden. Niet alleen via medicatie, maar bijvoorbeeld ook met behulp van mindfulness-meditatie of apps voor de smartphone die de gebruiker op het juiste moment herinneren aan zijn goede voornemens.
Ook al moeten we misschien nog een beetje aan het idee wennen, er zijn goede argumenten om meer onderzoek te doen naar methoden om de empathie te versterken, de echtelijke trouw te bevorderen of vooroordelen af te zwakken. Want er zijn in de samenleving trends waar te nemen die duiden op een afkalving van de publieke moraal. Uit een langlopende studie blijkt dat onder Amerikaanse studenten de mate van empathie sinds de jaren ’70 constant afneemt. ‘Of we nu moraalpillen slikken of niet, ons karakter verandert’, zegt Kahane. ‘Zelfs als we geen superempathische wezens willen worden, moeten we op zijn minst proberen zo empathisch te blijven als we waren!’
Over de auteur
Volkart Wildermuth
Wetenschapsjournalist
Volkart Wildermuth is wetenschapsjournalist en woont in Berlijn. In de dagelijkse hectiek van werk en gezinsleven zou hij af en toe best wat morele ondersteuning kunnen gebruiken.
VOEDING ALS WAPEN!
Als de grote industrie de voedselvoorziening totaal heeft overgenomen hebben ze ons sterk in hun macht. Zoals de grote bankiers de economie in handen hebben en een inflatie kunnen forceren, zo kan de levensmiddelenindustrie een schaarste of zelfs een hongersnood forceren. Maar niet alleen dat, ook kan er dan volop gerommeld worden met schadelijke toevoegingen, gevaarlijke bewerkingen, genetisch gemanipuleerde gewassen, gekloonde dieren en noem maar op.
Is voeding bruikbaar als instrument ter manipulatie van het volk? Jazeker! Wordt voeding gebruikt als instrument ter manipulatie van het volk? Jazeker! Zijn wij reeds onbewust beïnvloed door de voeding die we eerder tot ons genomen hebben? Nogmaals jazeker… Het klinkt wellicht radicaal om zulke beweringen te doen als je hierover nog nooit iets gehoord hebt, maar wereldwijd wordt voeding ingezet om mensen dom, ziek en afhankelijk te maken. Dit gebeurt in oorlogsgebieden om de bevolking te onderdrukken, in ontwikkelingslanden om de bevolking arm te houden, maar ook in de zogenaamde geciviliseerde wereld om de bevolking slaafs te houden. En dit is geen nieuw verschijnsel, het wordt al eeuwenlang ingezet. Omdat het te uitgebreid wordt om dit binnen mijn kader uitvoerig en gedetailleerd te behandelen, wil ik er slechts kort op ingaan. Daarom schets ik het even heel zwart/wit.
Natuurlijke voeding laat ons natuurlijk zijn; ze laat ons natuurlijk denken, voelen en handelen. Met natuurlijk bedoel ik zoals het in de natuur ook gaat, in kringlopen, in verbondenheid met de omgeving, intuïtief en organisch. Mensen die natuurlijk denken zijn bezield met wat ze doen. Ze vinden zichzelf belangrijk, maar ook hun leefomgeving en hun nageslacht. Zij willen zelf overleven, maar daarbij de wereld om hen heen niet onnodig veranderen. Zij kiezen voor een balans die ten goede komt aan allen. Zij laten zich leiden door denken en door voelen. Een hoger innerlijk weten (het geweten) is betrokken bij hun besluitvorming. Daarbij hoort bijvoorbeeld een levensinstelling van natuurvolkeren zoals Indianen. Zij gebruikten wat ze nodig hadden voor zichzelf en hun naaste omgeving. Ze namen van de natuur het nodige om te overleven en deden dit met respect en dankbaarheid. Het idee van recycling hoort hier ook bij. Je maakt iets wat zo duurzaam mogelijk is vervaardigd met zo min mogelijk aan vervuiling. Alle bijproducten zijn binnen een korte tijd biologisch afbreekbaar. Als het product kapot gaat probeer je het te repareren en anders gebruik je de onderdelen voor het maken van iets nieuws. Zijn er onderdelen onbruikbaar, dan smelt je ze om en zorg je ervoor dat ze gemaakt waren van een materiaal dat snel biologisch afbreekbaar is en juist als voeding dient voor andere wezens. Omdat je beseft dat je verbonden bent met je omgeving probeer je deze dus ook zo min mogelijk te vervuilen en vernielen. Je bent immers afhankelijk van die omgeving. Dus je houdt de lucht schoon, het water schoon en de bodem schoon. Zo blijf je zelf ook schoon.
Kunstmatige voeding laat ons kunstmatig zijn; ze laat ons kunstmatig denken, voelen en handelen. Met kunstmatig bedoel ik volgens door de mens bedachte methodes en schema’s, met gebrekkig rekening houden met de omgeving, puur voor zelfbehoud en zelfverrijking. Het is een rechte lijn die dwars door ecologische systemen heen kan breken. En dit kan alleen als je de deelnemende mensen expliciet dwingt als slaven of door ze impliciet te dwingen. Door mensen af te leiden van hun gevoel en hun verbondenheid met de omgeving, krijgt je mensen die in hun hoofd getrokken zijn, totaal geïdentificeerd met hun ego. Als je mensen zo ver hebt gekregen, zullen gemakkelijk een systeem volgen, ja zelfs een systeem dienen die een uiteindelijk doel heeft ons tot slaaf te maken. En kijk om je heen hoe erg we afgeleid worden. Alles draait om uiterlijk vertoon, plezier, genot en zintuiglijke prikkels. Zowat de hele bevolking kijkt dagelijks meerdere uren televisie per dag. Maar bijna geen enkel programma voedt onze ziel, herinnert ons aan een gevoel van diepe verbondenheid. Bijna geen enkel programma is er op gericht om te laten zien waar de huidige mensheidsontwikkeling naar toe leidt. Zijn er programma’s die ons een spiegel voor houden en ons met onszelf in contact brengen? Welk programma sterkt ons in onze eigenwaarde, geeft ons een gelukkig gevoel en stimuleert ons om onze ware potentie naar buiten te brengen? Het is allemaal wel leuk, grappig, spannend en vermakelijk, maar weinig verrijkend. En tussendoor vliegen de reclames om je oren en zitten in vele programma’s boodschappen verborgen die ons leren dat we meer moeten kopen, meer moeten bezitten en meer moeten consumeren. Er wordt niet geadverteerd voor ware gezonde pure voeding. We worden niet gedoceerd in een ware gezonde levensstijl. Nee we worden gedoseerd in onszelf ziek maken. En dit gebeurt via de weg van gemakzucht en genotzucht. Gemakzucht en genotzucht zijn heden ten dage het manipulatiemiddel bij uitstek. Alles draait om snel en gemakkelijk te eten. Dat lijkt zo ideaal, want dan heb je veel tijd over om te werken, tv te kijken en nog meer te kopen. Dit dient de economie en de rijke elite, maar niet jezelf. Ook moet al het eten zo lekker mogelijk zijn. En je moet er zo sterk mogelijk naar gaan verlangen. Is het eten niet verleidelijk genoeg, dan gooien ze er kunstmatige smaakversterkers bij die een onbalans in je hersenen geven, zodat je meer en meer ervan gaat eten. Hele teams van psychologen en sociologen zijn bezig om te bedenken hoe ze voeding en verpakkingen zo kunnen maken dat ze ons zo snel mogelijk kunnen verleiden. Complete campagnes zijn ontworpen om ons zo ver te krijgen dat we ons met bepaalde merken en producten gaan identificeren zodat we er zo veel mogelijk van gaan kopen. Reclames spelen in op ons gevoel en proberen ons te laten geloven dat we wel wat lekkers voor onszelf verdienen. Ze leren ons dat we er bij horen door ook hun schadelijke, ongezonde producten te gebruiken. Ook allerlei programma’s en nieuwsuitzendingen stippen graag even aan hoe fijn het is om van een lekker ijsje in de zon te genieten, zonder daar bij te zeggen dat suiker een verslavend gif is dat maar twee dingen voedt: je genotzucht en je doodsdrift. De media staat bol van misleiding, afleiding en manipulatie; allemaal propaganda van en voor de industrie. Er zijn tegenwoordig zo veel ongezonde en schijngezonde lekkere producten op de markt, er zijn zo veel handige voorbewerkte ingrediënten en maaltijden op de markt; op deze manier worden we afhankelijk gemaakt van de industrie. En mensen die afhankelijk zijn kan je gemakkelijker controleren, manipuleren en domineren. Een drugsverslaafde gaat door het slijk om het middel te verkrijgen naar waar zijn geest zo hunkert. Zo schikken veel mensen hun leven ook in zekere mate naar de wensen van de industrie. En bereken maar eens wat de gemiddelde nederlander dagelijks uitgeeft aan nepvoeding. En overal waar mensen komen en gaan, overal willen ze consumeren, consumeren en nog eens consumeren. Als je puur leeft en een volwaardige maaltijd hebt gegeten, dan hoef je uren lang niet aan eten te denken. En dan heb je niet om de haverklap trek in een prikkelend drankje of tussendoortje. Dan zijn een paar slokken water tussendoor voldoende. Heel dit gebeuren van genotzucht bevredigen en gemakkelijk eten zorgt ervoor dat we minder bezig zijn met iets heel essentieels: levenskracht tot ons nemen via voeding. En deze levenskracht zorgt er nu juist voor dat we ons bewustzijn verruimen en ons verder ontwikkelen door creatieve processen aan te gaan in onszelf en in wisselwerking met onze omgeving. De vraag die ik zou willen stellen is: Mag je van jezelf nog veel tijd besteden aan het samenstellen en bereiden van een gezonde maaltijd voor jezelf of je gezin?
Een hele andere kant die er ook nog bij komt is dat we niet alleen afhankelijk gemaakt worden van de industrie en de supermarktketens die deze producten verkopen. We worden ook afhankelijk gemaakt van de farmaceutische industrie. We krijgen namelijk niet alleen een hoop onzinnige lege voeding binnen, we krijgen ook een flinke lading ongezonde stoffen binnen. Heel veel gezondheidsklachten die mensen tegenwoordig hebben verdwijnen als sneeuw voor de zon als diegene consequent meer dan een week gezond gaat eten en alle schadelijke producten laat staan. Omdat onze focus alsmaar wordt gelokt naar gemak en genot, hebben we veelal niet in de gaten hoe zeer we onszelf aan het vergiftigen zijn. Het lichaam van de gemiddelde westerling zou door de keuringsdienst van waren niet goedgekeurd worden voor consumptie, omdat het zo schandalig vervuild is.
De vorige alinea geeft een summiere illustratie van hoe we hiertoe verleid worden. We geven dus niet alleen heel veel geld uit aan ons gemak en ons genot; we geven daarmee tegelijkertijd ook heel veel geld uit aan het ontkrachten van ons immuunsysteem, aan de degeneratie van het DNA in onze cellen, aan de afbraak van vitale lichaamsweefsels en aan de vergiftiging van ons eigen lichaam. En indirect geven we door onze zucht naar gemak en genot ook veel geld uit aan de medische onderzoekskosten die ons te wachten staan wanneer we de rekening gepresenteerd krijgen van deze levensstijl. Begrijp me niet verkeerd. Ik ben een enorme levensgenieter en hou er van, ja streef er zelfs naar om dingen praktisch en gemakkelijk te maken. Maar hierin zo ver doordraven dat het voornamelijk om het genot en gemak draait, is in mijn ogen niet de bedoeling van het leven. Hoe meer je geniet van het ware natuurlijke leven, hoe beter. Hoe meer je het ware natuurlijke leven vergeet omdat je genot en gemak nastreeft, hoe slechter. En wat is nou meer waar en natuurlijk dan jezelf voeden met oorspronkelijke producten uit de natuur?
Waarom hebben we dan niet in de gaten dat we zo ongezond leven? Waarom voelt niet iedereen meteen of iets wel of niet gezond is? Het gevoel is een subtiel orgaan, een fijnstoffelijk zintuig. Voelen vraagt openheid, zuiverheid, concentratie en aandacht. En wat je nodig hebt is contact met dit gevoel. De media lijkt erop gericht te zijn om dit contact zo veel mogelijk te verbreken. Stress is de allergrootste verzuurder van ons lichaam. Een drukke, gejaagde levensstijl geeft een sterke verzuring van het lichaam. Kijken naar snelle, flitsende televisiebeelden is stress voor je lichaam, dus veel moderne programma’s, films en tekenfilms verstoren het contact met je gevoel. Ook geraffineerde voeding verzuurd je lichaam. Dus haastig een kant-en-klare maaltijd uit de magnetron voor de tv naar binnen schrokken is een ware zuuraanval op je lichaam. Maar naast geraffineerde voeding werken ook bijna alle reguliere medicijnen en genotmiddelen verzurend op je lichaam. Hoeveel mensen zijn wel niet de hele dag bezig om zich te verzuren? Ze lopen van hot naar her, jagen met hun voertuig door het verkeer en hebben agenda’s vol afspraken en activiteiten. Ze drinken dagelijks frisdrank en koffie, ze stoppen zich vol met zoute snacks, zoete tussendoortjes, fastfood, alcohol, giftige rook en noem maar op. Door deze verzuring verlies je het contact met je lichaam, waardoor je niet goed meer voelt wat er in je lichaam gebeurt. Je voelt niet goed meer hoe je lichaam bepaalde voeding ontvangt.
Ten tweede merken we deze vergiftiging niet op omdat we niet direct ziek worden. Veel giffen werken cumulatief. Ze stapelen zich op en veroorzaken op de langere termijn ziektes. Een mensenlichaam kan wel tegen een stootje. Van veel giffen wordt je echt niet zo maar meteen ziek. Van een keer roken krijg je ook geen longkanker. Daar dien je een paar jaar aan te werken. Onze generatie kinderen zijn van jongs af aan al bezig om hun lichaam te beschadigen door de vele geraffineerde voeding die ze voorgeschoteld krijgen. Onbewust zijn zo nu al bezig om het fundament te leggen voor de latere ziektes. En de cijfers liegen er niet om. Diabetes is de snelst groeiende aandoening is Nederland en komt bij steeds jongere mensen voor. Dit komt voornamelijk door het consequent aanjagen van de bloedsuikerspiegel waardoor de alvleesklier en de bijnieren overbelast raken en uitputten. En dit wordt veroorzaakt door de dagelijkse dosis aan geraffineerde suikers in frisdrank, snoep, koekjes en geraffineerde graanproducten. Eén op de vier Nederlanders krijgt tegenwoordig in zijn levensloop een of andere vorm van kanker. Kanker is daarmee op weg naar doodsoorzaak nummer 1. Zelfs onze huisdieren krijgen tegenwoordig al net zo veel kanker als hun baasjes omdat ze troep uit de fabriek te eten krijgen in plaats van echte voeding. Een lichaam trekt dat gewoon niet oneindig. Na 30, 40 of als je geluk hebt 50 jaar ongezond eten scheidt je immuunsysteem er mee uit en krijg je ziektes waarvan ze zeggen dat die erfelijk zijn, omdat de dokters het niet kunnen verklaren waarom iemand ineens zo ziek wordt. Maar doktoren krijgen in hun opleiding nauwelijks kennis over voeding mee. Ze krijgen ziekteleer, maar geen gezondheidsleer. Ze hebben daarom ook niet geleerd om een verband te zien tussen voeding en ziek worden. Als je dit verband niet ziet, bestaat die voor jou ook niet. De remedie die wordt toegepast is dus de patiënt tevreden maken met het bestrijden van de symptomen. De farmaceutische industrie heeft voor ieder kwaaltje een ander chemisch middeltje bedacht die je lichaam nog verder vervuild en vergiftigd. En voor iedere bijwerking is weer een ander middeltje bedacht. En zo zijn er veel zieke mensen die dagelijks een handvol medicijnen gebruiken. En vergis je niet, in de farmaceutische industrie gaan vele, vele miljarden om. De macht van de farmacie reikt tot in de politiek, de media, de universiteiten, de bonden, de dokters, het wereldbeeld van het volk en dus ook de opvoeding. En weer geldt het principe van afhankelijkheid. Zo lang je het volk zwak en ziek houdt zijn ze gemakkelijk te controleren, te manipuleren en te domineren. Een sterk, gezond en zelfbewust mens is veel gemakkelijker in staat om zijn eigen gang te gaan. En als deze mens optimaal in balans is met zichzelf, dan zal die vol vertrouwen in het leven staan en vanuit liefde handelen. Afhankelijkheid is mijns inzien altijd gebonden aan angst, angst voor een gebrek, angst voor een gemis, angst voor het verlies. Een afhankelijk mens heeft iets of iemand nodig en daarin schuilt altijd een vorm van zelfzucht. Je wilt en moet daardoor iets hebben voor jezelf en dit kan gemakkelijk ten koste van iets of iemand gaan.
Op dit blog kunnen cliënten hun ervaring met de complementaire geneeskunde kwijt via dit blog. En kunnen we dit aanbieden aan Minister Edith schippers stuur naar: natuurpraktijkaurora@gmail.com Dan kan ik dit op het blog plaatsen.
Teken de petitie Minister Schippers heeft in een recent openbaar geworden filmpje een toespraak gehouden voor de leden van de vereniging tegen kwakzalverij. Haar woorden zijn onjuist, ongepast, ongenuanceerd en beledigend voor alle mensen die baat hebben bij de wel degelijk bewezen complementaire en preventieve geneeskunde.
Maca is een voedzaam en energierijk knolgewas uit Peru dat bekend staat als adaptogeen, wat betekent dat het een regulerend effect heeft op het lichaam en onder andere de hormoonspiegel, de bloedsuikerspiegel en de bloeddruk in balans kan brengen.
Maca is bovendien erg lekker en krijgt een bijzondere smaak als je het combineert met rauwe cacao.
Ben je een lekkerbek en kun je wel wat balans gebruiken dan is maca misschien wel hét superfood voor jou.
Wat is maca?
Maca (Lepidium Meyenii) is een knolgewas van de kruisbloemfamilie en groeit van oudsher in het Zuid-Amerikaanse land Peru.
Het belangrijkste deel van de maca is de wortel, die na het oogsten wordt gekookt, gedroogd en daarna tot een rood, paars of zwart poeder wordt vermalen.
Al ruim 2600 jaar wordt maca door de Peruanen verbouwd. In de Incatijd aten de krijgers vaak maca voordat ze ten strijde trokken, omdat zij geloofden dat dit knolgewas ze extra alert maakte en hen onuitputtelijke energie en kracht gaf.
Maca verhoogt daarnaast echter ook het libido, dus als de krijgers eenmaal een stad of deel van het land hadden veroverd mochten ze geen maca meer eten omdat anders de veiligheid van de vrouwen niet kon worden gegarandeerd.
Ook de Spaanse kolonisten waren erg onder de indruk van de werking van maca en schreven uitvoerige rapporten over deze bijzondere plant.
Welke krachtige eigenschappen heeft maca?
Maca heeft een zeer hoge voedingswaarden en bevat een grote hoeveelheid vitamines (B1, B2, C, E), mineralen en sporenelementen (waaronder calcium, kalium, magnesium, natrium, zink, koper, selenium, mangaan, tin, jodium, fosfor, zwavel, silicone en bismut) en complexe alkaloïden.
Ook bevat maca een groot aantal weerstand ondersteunende vetzuren en sterolen (organische moleculen) die essentieel zijn voor de algehele gezondheid.
Het belangrijkste kenmerk van maca is dat het een adaptogeen is.
Adaptogenen zijn voedingsmiddelen of -stoffen die een uitbalancerend en regulerend effect hebben op het lichaam, waarmee het kan helpen een te hoge bloeddruk, een verhoogde bloedsuikerspiegel en een disbalans in de hormonen te herstellen (Meissner et al., 2006).
Om die laatstgenoemde reden wordt maca vaak gegeten door vrouwen die de menopauze naderen of in de menopauze zitten, omdat maca kan helpen extreme wisselingen in de hormoonspiegel te voorkomen en daarmee vervelende verschijnselen die gepaard gaan met de overgang kan helpen te verminderen.
Maca bevordert tevens een gezonde hormoonproductie, waardoor het libidoverhogend werkt en de vruchtbaarheid kan verbeteren.
Bovendien verstrekt maca door de hoge voedingswaarde het immuunsysteem en geeft het veel energie.
Ook verhoogt maca het zuurstofgehalte in het bloed, waardoor de geest alerter wordt, het uithoudingsvermogen wordt verbeterd en hoogteziekteklachten kunnen worden tegen gegaan (Balick & Lee, 2002).
Hoe kun je maca gebruiken?
Maca is een superfood dat in principe dagelijks kan worden gebruikt.
Maca smaakt erg lekker in groene smoothies, fruitsappen en notenmelk en heeft en synergetisch effect als je het eet in combinatie met rauwe cacao, omdat deze twee superfoods de smaak van elkaar versterken.
Als je elke dag maca eet kun je het beste één week per maand geen maca nemen, want op die manier wordt de werking van dit superfood uit de Andes verbeterd en geïntensiveerd.
(tot zover de bron)
Waarom dan Maca bij kanker?
Omdat Maca een hormoonbevorderende eigenschap heeft, zal hij de aanmaak van het hormoon CYP1B1, wat in kankercellen zit en niet in gezonde cellen, gaan bevorderen. Dit enzym CYP1B1 heeft een levenscyclus van ca 3 dagen, waarna er een nieuwe moet worden gemaakt.
Als dus de Maca deze aanmaak stimuleert en ook nog eens veel mineralen en vitaminen bevat, is het nuttigen daarvan tijdens gebruik van salvestrol aan te raden.
Ook voor het herstel na een chemokuur kan Maca een belangrijke rol spelen.
Bron: JessevanderVelde.com
Belangrijke Note van mezelf: Oestrogeen moet omgezet worden in methyl oestrogeen. Als je lever niet optimaal functioneert, kan Maca schadelijk werken. Dus pas op.
Menigeen zal wel eens een portie sperciebonen langs de weg hebben gekocht en dan geproefd hebben, dat de smaak beter is, dan die uit de supermarkt. Hebt u er wel eens aan gedacht, hoe dat zou kunnen komen? Eerst maar het supermakt boontje: Die wordt gekweekt in grote hoeveelheden en door de monocultuur is er grote kans op schimmels. Hiertegen wordt gespoten.Volgens bepaalde wetten, mag een groente niet binnen zoveel dagen op de markt komen na een spuitbeurt. Er is geen enkele garantie, dat dit ook gebeurt. Er is nauwelijks controle.
Als u een veld sperciebonen ziet, dan staan daar duizenden planjes. Die worden op een gegeven moment allemaal gerooid en van de bonen ontdaan. Rijp of niet rijp. Om de boon sneller te laten groeien, wordt er kwistig met kunstmest gestrooid. Dit levert een snelle groei op en door de tijdwinst meer centen in de pocket van de kweker. Het land waarop gekweekt wordt is door dit soort telen al vrij snel door de mineralen en sporenelementen heen.
Om aan te geven, wat er in de loop van de jaren met de mineralen in de grond en in ons eten is gebeurd, het volgende onderzoek:
Is ons eten nog wel zo (h)eerlijk gezond?
Vergelijk een in 1985 gehouden onderzoek met de uitslagen van datzelfde onderzoek in 1996 en 2002 door een levensmiddelenlaboratorium naar de gemiddelde hoeveelheid voedingsstoffen in groenten en fruit.
Mineralen en Vitaminen in
Mg per 100 gr levensmiddel
Onderzochte stof
1985
1996
2002
Verschil
1985-1996 en 1985-2002
Broccoli
Calcium
Foliumzuur
Magnesium
103
47
24
33
23
18
28
18
11
– 68%
– 52 %
– 25 %
– 73%
– 62 %
– 55 %
Bonen
Calcium
Foliumzuur
Magnesium
Vitamine B6
56
39
26
140
34
34
22
55
22
30
18
32
– 38 %
– 12 %
– 15 %
– 61 %
– 51 %
– 23 %
– 31 %
– 77 %
Aardappels
Calcium
Magnesium
14
27
4
18
3
14
– 70 %
– 33 %
– 78 %
– 48 %
Wortels
Calcium
Magnesium
37
21
31
9
28
6
– 17 %
– 57 %
– 24 %
– 75 %
Spinazie
Magnesium
Vitamine C
62
51
19
21
15
18
– 68 %
– 58 %
– 76 %
– 65 %
Appels
Vitamine C
5
1
2
– 80 %
– 60 %
Bananen
Calcium
Foliumzuur
Magenesium
Vitamine B6
8
23
31
330
7
3
27
22
7
5
24
18
– 12 %
– 84 %
– 13 %
– 92 %
– 12 %
– 79 %
– 23 %
– 95 %
Aardbeien
Calcium
Vitamine C
21
60
18
13
12
8
– 14 %
– 67 %
– 43 %
– 87 %
Oorzaak: gronduitputting, luchtvervuiling, snelle groei, langdurige opslag en transport.
Een biologische boer zal zijn land anders bewerken en zal het meer in de natuur zoeken, om het land te bemesten. De biologische teelt gebeurt ook zonder chemische bestrijdingsmiddelen.
1. In biologisch gekweekte groenten en fruit zal dus veel meer salvestrol voorkomen, als in de bespoten teelt. 2. Door de natuurlijke manier van bemesten, zal de smaak van het product veel beter zijn. 3. Door geen kunstmest te gebruiken wordt het product niet snel opgekweekt en dus een betere structuur hebben. 4. Door de betere mineraalhuishouding zal het product veel beter smaken. 5. Door het hogere mineraalgehalte zijn de groenten en fruit veel gezonder voor het lichaam.
Deze feiten zouden al genoeg moeten zijn om bij kanker te kiezen voor biologisch gekweekte groenten en fruit. Dat de prijs iets hoger is, moet geen reden zijn om niet te kopen. Uw lichaam vraagt om goed te worden behandeld bij kanker, dus waarom minderwaardige voeding? Voeding heeft een grote invloed op het ontstaan en het weer weghalen van kanker. Als u azijn in uw tank van de auto gooit, kunt u ook verwachten, dat die gaat haperen. Zo is het ook met verkeerde voeding. Volg bij kanker zoveel mogelijk ons eetadvies bij kanker en geef uw lichaam de kans de tumor zelf aan te pakken. Salvestrol is een hulpmiddel daarbij, maar niet het enige wat u kunt doen.
Sommige onderzoekingen wijzen uit dat biologische groenten en fruit toch niet meer mineralen etc. bevat. De oorzaak daarvan is, dat de boer net begonnen is met biologisch te telen. Geef het de tijd hoe meer wij gebruiken des te volwaardiger de grond des te meer vitaminen en mineralen er uiteindelijk in de voeding gehaald gaat worden.
Keltisch zout is rijk aan mineralen en spoorelementen, wat een bijzonder volle en complexe smaak geeft, dat behalve zout- ook zoet- en bittertinten bevat. Van alle zouten heeft Keltisch zout het laagste gehalte aan natriumchloride en is daarmee het zachtste en ‘vriendelijkste’ zeezout ter wereld. Het ruim tweeduizend jaar oude Keltische zoutwinningsproces is hiervoor verantwoordelijk.
Keltisch zeezout wordt handmatig gewonnen volgens een traditionele, meer dan 2000 jaar oude Keltische methode in de Guérande-streek in Bretagne, Frankrijk. Water uit de koude zeestroom van de Atlantische Oceaan wordt via een ingenieus kanalenstelsel geleid naar ondiepe kleimoerassen. De zure klei in deze moerassen neutraliseert tot op zekere hoogte het zeer basische zeewater. Zeewater heeft van nature een natriumgehalte van 97 tot 99 procent, maar na de interactie van het Altantische zeewater met de bodem in de Keltische kleimoerassen wordt het natriumgehalte teruggebracht tot net onder de 90 procent. Dit maakt Keltisch zeezout het meest natriumarme zeezout ter wereld. Bovendien vermengt het zeezout zich met de kleimineralen waardoor het een grijze kleur krijgt. Dit komt de mineraleninhoud van het zout alleen maar ten goede!
De kleimoerassen hebben daarnaast ook een zuiverende werking. Het zeewater wordt via kanalen van het ene moeras naar het andere geleid, waarbij de moerassen fungeren als een soort natuurlijke zuiveringsmethode, doordat microben in de klei onzuiverheden in het zeewater neutraliseren. Het gehele proces duurt zo’n twee weken, waarna het zoute water verzameld wordt in een bassin waar het verdampt door de zon, zodat alleen de zoutkristallen overblijven. De zoutwinner (‘paludier’) schept het zout dan handmatig op. Het zout wordt niet gewassen, niet gedroogd en niet geraffineerd, dus de mineralenbalans blijft volledig intact. Bovendien tonen tests aan dat het zout 100 procent vervuilingsvrij is door deze aloude zuiveringsmethode. Keltisch zeezout bevat veel mineralen en spoorelementen die allemaal in de perfecte verhouding, samenstelling en balans ten opzichte van elkaar staan. Dit is zichtbaar in de kristallen die van uiteenlopende grootte zijn en de zeer complexe, zachte smaak waarin behalve zouttinten ook zoet- en zelfs bittertinten proefbaar zijn!
Cholesterolverlagende voedingsmiddelen en medicamenten zijn volgens professor Hartenbach – en andere belangrijke wetenschappers – overbodig, schadelijk en vaak zelfs levensgevaarlijk.
Het gaat hier om een miljardenbusiness van de voedings- en farmaceutische industrie, die de handel levendig houden door misleiding.
Er wordt zelfs gesproken van de cholesterolmaffia.
Gemanipuleerde statistieken, die ten onrechte ‘onderzoeken’ worden genoemd en die als ‘bewijzen’ worden gepresenteerd, zijn in strijd met de feiten.
(Hebt u Facebook en vindt u het interessant wat er in dit blog staat, voeg Alie Wouda dan toe als vriend, om direct op de hoogte gebracht te worden van tips, voeding’s adviezen wetenswaardigheden etc.. https://www.facebook.com/natuurpraktijkaurora)
Onderstaand volgen enkele voorbeelden van niet naar buiten gebrachte, voor de industrie ongunstige, resultaten van enkele onderzoeken:
• De roemruchte Symvastatin Study. Onderzoek op 4444 personen. Conclusie: Een verhoogde cholesterolspiegel heeft géén invloed op de ontwikkeling van arteriosclerose of het hartinfarct. Verlaging van de cholesterolspiegel is zinloos!
Meer hartinfarct en sterfgevallen dan in de controlegroep
• Uit de Finse Multifactorial Study, waarbij de cholesterolspiegel van meer dan 2000 personen werd gemeten, kwam een hartinfarct drie keer zo vaak voor onder de proefpersonen die met cholesterolverlagende middelen waren behandeld.
Verder waren er ruim dertig procent meer sterfgevallen dan in de onbehandelde groep. ( De cholesterolmedicijnen blokkeren niet alleen de productie van cholesterol in de lever, maar ook de productie van Coënzym Q10, een stof, die nodig is voor de werking van het hart)
Meer dodelijke bijwerkingen dan in de controlegroep
• Bij de Helsinki Heart Study (1987; 700 proefpersonen) bleken de dodelijke bijwerkingen van cholesterolverlagende middelen 40 procent hoger te zijn dan in de controlegroep.
In 1993 leverde een tweede onderzoek een percentage van zelfs 50 procent op.
Opvallend veel sterfte door kanker
Opvallend was de toename (43 procent) van de sterfte aan kanker onder invloed van cholesterolverlagende middelen. ( Cholesterol is nodig voor de opbouw van de celwand.
Bij onvoldoende functie van de celwand kan de cel zijn giftige afvalstoffen, die ontstaan bij de normale verbrandingsprocessen, niet meer kwijt, waardoor de cel zijn functie niet meer kan uitoefenen)
Toename van sterfte door kanker
• Ook bij de Framingham Study met 4500 proefpersonen bleek bij behandeling met cholesterolverlagende middelen een aanzienlijketoename van het aantal sterfgevallen als gevolg van kanker.
• Tijdens de Clofibrat Study, waaraan 1000 proefpersonen meededen, ontdekte men eveneens ‘een schrikbarende stijging van het aantal sterfgevallen door kanker’!
Geen invloed op de ontwikkeling van arteriosclerose of hartinfarct.
• Het Amerikaanse National Heart, Lung and Blood Institute deed een onderzoek van enkele tientallen jaren met 650.000 proefpersonen. Er bleek geen invloed van cholesterol op de ontwikkeling van arteriosclerose of een hartinfarct.
Wél bleek: hoe hoger de cholesterolspiegel, hoe geringer de kans op kanker en hoe kleiner het aantal sterfgevallen als gevolg van andere aandoeningen.
Wijd verbreide misverstanden, die de aandacht vragen:
• Er bestaat maar één soort cholesterol.
Er kan niet worden gesproken van ‘goed’ of ‘slecht’ cholesterol.
LDL en HDL zijn géén cholesterol maar eiwitten (proteïnen) die cholesterol vervoeren.
Het zogenoemde HDL-lipoproteïne zorgt voor het transport naar de lever van het met het voedsel opgenomen cholesterol.
Het cholesterol wordt daar gebruikt voor de vorming van de noodzakelijke galzuren.
Het LDL-lipoproteïne brengt het door de lever gemaakte cholesterol (ruim 80% van alle cholesterol) naar de biljarden lichaamscellen, die het nodig hebben voor hun groei en de vele functies.
(dus het LDL cholesterol, dat in de volksmond het “slechte” cholesterol genoemd wordt is juist een belangrijke vitale stof, die nodig is voor herstel van de celwanden, waardoor we bespaard blijven van ernstige ziektes)
• Voeding kan niet verantwoordelijk worden gesteld voor een stijging van de cholesterolwaarden.
De door voeding bewerkstelligde schommelingen zijn maximaal 5 procent.
Bovendien grijpt de lever bij een verhoogde of verlaagde cholesterolopname ogenblikkelijk in door de eigen productie van cholesterol te verlagen respectievelijk te verhogen.
(we zouden ongeveer 20 eieren per dag moeten eten om aan onze cholesterolbehoefte te komen. Als we één ei per dag eten, maakt de lever gelukkig de cholesterol aan uit de andere voeding, zodat we geen 20 eieren per dag hoeven te eten.
Op het moment dat we een totaal cholesterolvrij dieet volgen wordt de lever geactiveerd om meer cholesterol aan te maken.
Vaak maakt de lever dan juist meer aan dan nodig is.
Om de productie van cholesterol in de lever een beetje te kalmeren is met mate roomboter een goed medicijn.
De cholesterol in de boter brengt de lever tot rust, omdat nu niet alle cholesterol door dit orgaan geleverd hoeft te worden.)
• Een binnen bepaalde families verhoogd cholesterol, gekoppeld aan het veelvuldig voorkomen van hart- en vaatziekten, zoals we zo vaak horen, is volkomen uit de lucht gegrepen.
Cholesterolafzettingen in de bloedvaten ontstaan pas in het eindstadium nadat andere organen zijn verzadigd.
Onzin dus om te veronderstellen en te beweren, dat cholesterol bij zoveel mensen de bloedvaten zou aantasten.
Professor Hartenbach heeft tijdens honderden operaties bovendien vastgesteld, dat het percentage cholesterol in arteriosclerotische plaques (verkalkte lagen) in bloedvaten, slechts 1 procent bedraagt.
• De juiste doorsneewaarde van de cholesterolspiegel voor volwassenen is 250 mg/dl of 6,36 mmol/l. Waarden van 300 – 350 mg/dl of 7,63 – 8,90 mmol/l komen veel voor en kunnen als normaal worden beschouwd omdat het cholesterol, evenals zovele stoffen in het lichaam, aan schommelingen onderhevig is door een grotere behoefte in het lichaam.
Dit wordt merkbaar tijdens het transport via het bloed.
De lever is het productiecentrum van het zo noodzakelijke cholesterol en het orgaan dat de behoefte eraan nauwkeurig reguleert.
Het is gevaarlijk de cholesterolspiegel te willen verlagen en het is onverantwoordelijk om dalingen tot onder 200 mg/dl of 5,09 mmol/l na te streven. Een verlaging van het cholesterolgehalte leidt tot een bedenkelijke vermindering van de mentale en fysieke prestatievermogens en vergroot de kans op kanker.
De rest van je leven patiënt?
Door het verlagen van de zogenaamde toelaatbare grenswaarde zijn steeds meer mensen, geheel ten onrechte, afhankelijk gemaakt van cholesterolverlagende voedingsmiddelen en/of medicamenten.
Tegelijkertijd zijn daardoor deze, in wezen gezonde, mensen veroordeeld om levenslang als patiënt hun leven te slijten.
De belangrijkste functies van cholesterol:
• Cholesterol is de grondstof voor de steroïde cortisol, het belangrijkste stresshormoon.
Het belang ervan bestaat uit het activeren van de energiestof glucose en het mineraal kalium, twee substanties die al onze mentale en fysieke activiteiten reguleren.
Cortisol is verder werkzaam tegen ontstekingen en allergieën; ook remt het het ontstaan van kanker.
• Cholesterol is de stof waaruit de vrouwelijke en mannelijke geslachtshormonen worden gevormd, substanties die verantwoordelijk zijn voor specifieke vitale functies, voor de opbouw van spieren en botten en voor de regulering van de slaapbehoefte.
• Cholesterol is de grondstof voor galzuren, die de vetverbranding en stoelgang reguleren.
• Cholesterol is de grondstof voor vitamine D, verantwoordelijk voor de gezonde opbouw van botten en gewrichten.
• Cholesterol is de grondstof voor celstructuren waardoor de specifieke functies van alle organen worden gegarandeerd.
Het eerste ontstekingseiwit: CRP Wat echt belangrijk is met betrekking tot aderverkalking en dichtslibben van de bloedvaten is de hoogte van CRP. Als deze waarde chronisch licht verhoogd is, ontstaat er een toestand in de bloedvaten, waarbij normale voedingsstoffen zoals eiwitten en vetten zich gaan afzetten in en aan de bloedvatwand. Niet de vetten en eiwitten zijn de boosdoeners, maar het langdurig verhoogde gehalte van het CRP. Op de eiwit,- vetafzettingen nestelen zich microörganismen, waardoor ontstekingen in de bloedvaten ontstaan.
Een verhoging van het CRP ontstaat door geraffineerde voedingsproducten, toxische stoffen, chemische blokkerende medicijnen, toxische stoffen in vaccinaties, amalgaam- en andere kwikbelastingen, stralingsfactoren, aanhoudende stress. Kortom alle belastende factoren voor ons immuunsysteem, zie de 40 slopers van onze gezondheid.
De optelsom van al deze belastingen moet gezien worden als de oorzaak voor dit probleem.
Geen enkele factor alleen is de schuldige, maar wel het totaal aan belastende factoren, alhoewel de geraffineerde voeding een zeer belangrijk deel voor zijn rekening neemt met de chemische conserveringsmiddelen en derivaten van pesticiden.
Met al deze punten moet rekening gehouden worden bij de behandeling van de bloedvaten. Daarom zou het een goede zaak zijn, als de statines (cholesterolverlagers) niet meer vergoed zouden worden door de ziekenfondsen
Conclusie: indien u statines gebruikt om het cholesterol gehalte te verlagen, zou u zich beter kunnen inlezen op de gevaren van de statines en dit met uw arts moeten bespreken. Blijft u statines toch gebruiken, wordt uw gezondheid direct beter als u Q10 gaat slikken, want dat wordt in uw lichaam afgebroken door de statines.
Q10 is een stof, die onmisbaar is voor de werking van het hart.
Maak geen gebruik van cholesterolverlagende “boter”. Ten eerste is de boter geen boter en heeft zelfs nooit een koe gezien, maar een vetproduct, wat maar 1 molecuul verwijdert is van plastic.
Eet een avocado.
Wilt u de cholesterol verlagen, eet dan een halve avocado per dag en schraap vooral het hele vruchtvlees er goed uit, want in het groene deel zitten zeer veel natuurlijke salvestrolen. Na een paar weken is uw gehalte weer normaal.
Maak een kopie van dit bericht en stuur dit rond naar vrienden en kennissen, die mogelijk de gevaren van statines niet kennen en ze gewoon jaar in jaar uit gebruiken, zonder enige nacontrole door hun arts.
Deense brugklasleerlingen verbazen wetenschappers met hun Wifi experiment
Internationaal zijn wetenschappers enorm verblijd over de duidelijke uitkomsten van het biologie-experiment van vijf meiden uit de brugklas van Hjallerup School in Denemarken. Het experiment heeft inmiddels al veel interesse gewekt bij wetenschappers in Engeland, Nederland en Zweden.
De meiden wilde weten of wifi straling effect heeft op de groei en ontwikkeling van planten. Ze namen 400 tuinkerszaadjes die ze verdeelden over 12 bakjes. Ze plaatsten 6 bakjes in twee kamers op dezelfde temperatuur. Ze gaven alle bakjes evenveel water en zonlicht gedurende 12 dagen. De helft van de bakjes werd blootgesteld aan mobiele Wifi straling.
Deze simpele doch doeltreffende test was zo briljant dat het internationaal veel aandacht kreeg onder erkende biologen en stralingsexperts.
De meiden kwamen op het idee omdat ze het moeilijk vonden zich te concentreren tijdens de lessen op school zoals een van de meisjes, Lea Nielsen, uitlegt:
“We hebben allemaal meegemaakt dat we ons slecht kunnen concentreren op school als we met onze mobiele telefoon naast ons hoofd hadden geslapen. Soms hadden we ook moeite met inslapen of werden we vaak wakker.”
Omdat ze de effecten van de mobiele telefoon niet op zichzelf konden testen, moesten de meiden een ander plan bedenken en kwamen ze met het idee van de tuinkers.
Zes bakjes met zaden werden in een stralingsvrije ruimte geplaatst en zes bakjes in een andere kamer naast twee wifi-routers. Dergelijke routers zenden een zelfde type straling uit als een gewone mobiele telefoon.
Na twaalf dagen spraken de resultaten boekdelen:
Op de bovenste foto zie je een bakje gezonde tuinkers welke niet was blootgesteld aan de straling.
Gezonde tuinkers (zonder straling)
De tuinkerszaadjes die in de ruimte met de routers stonden groeiden niet en sommige waren zelfs gemuteerd (genetisch defect dat nog niet aanwezig was in het oorspronkelijke zaadje) of ze waren dood.
Op de foto hieronder is één van de bakjes tuinkers uit de kamer met straling te zien na er twaalf dagen aan blootgesteld te zijn geweest.
Ongezonde tuinkers (onder invloed van wifi)
“Het is ontzettend beangstigend dat de straling zoveel effect heeft en we waren dan ook erg geschokt door de resultaten van dit experiment.” Aldus Lea Nielsen.
Met dit simpele doeltreffend experiment wonnen de meisjes de finale van de “Jonge Wetenschappers” wedstrijd, maar dat is slechts het begin. Er wordt veel interesse getoond in dit brugklasteam en hun experiment door gerenommeerde wetenschappers uit heel Europa.
Zie hieronder een foto van de meiden en hun prijs:
“Tuinker onderzoekers” van links naar rechts: Lea Nielsen, Mathilde Nielsen, Signe Nielsen, Sisse Coltau en Rikke Holm. Foto: Kim Horsevad
Professor Olle Johansson van het Karolinska Instituut in Stockholm is zeer onder de indruk en gaat dit experiment herhalen in samenwerking met zijn Belgische collega, Professor Marie-Claire Cammaert van de Universiteit van Brussel. Hij zegt het volgende over dit experiment:
“De meisjes zijn netjes binnen hun eigen reikwijdte aan kennis gebleven en hebben het experiment zeer vaardig uitgevoerd en ontwikkeld. Hun oog voor detail en de accuraatheid van dit experiment zijn voorbeeldig. En de keuze voor tuinkers is absoluut briljant! Ik hoop dat deze jonge dames verder gaan in het onderzoek en ik zou ze graag in mijn onderzoeksteam zien!”
De meiden zijn er nog niet over uit wat ze in de toekomst voor werk willen doen en zijn zeer verbaasd door alle aandacht die het experiment hen oplevert.
“Het lijkt wel een ritje in de achtbaan en ik kan het nog niet bevatten allemaal” zegt Lea Nielsen.
Mathilde voegt daaraan toe: “Het is overweldigend en heel spannend. Niet iets wat je iedere dag meemaakt.”
“Na dit experiment slaapt geen van van ons nog met haar telefoontje naast haar hoofd/bed. We leggen de telefoon ver weg van ons bed of leggen hem in een andere kamer. De computer zetten we ook altijd uit.” Zegt Lea.